ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8372

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/4303
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf voor een Joegoslavische nationaliteit

In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser, A, geboren in 1972 en van Joegoslavische nationaliteit, om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf. Eiser heeft op 12 november 1993 zijn aanvragen ingediend, maar deze zijn door de Staatssecretaris van Justitie op 5 augustus 1994 afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 20 december 1996 niet-ontvankelijk verklaard. In januari 2000 heeft de Staatssecretaris aangegeven de eerdere beschikking te willen intrekken, maar op 16 maart 2000 werd het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 1 augustus 2000 de openbare behandeling van het beroep gehouden, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J. Hofstede, en de Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. M.E.C. Bakker.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiser heeft gesteld dat hij vreest voor vervolging vanwege zijn etnische afkomst en zijn betrokkenheid bij de oppositiepartij LDK. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk te vrezen heeft voor vervolging. De rechtbank wijst erop dat de situatie in Kosovo na het beëindigen van het conflict is verbeterd en dat er geen bewijs is dat eiser behoort tot een van de uitzonderingsgroepen die recht geeft op vluchtelingenstatus. Bovendien heeft eiser niet overtuigend aangetoond dat hij een oproep voor militaire dienst heeft ontvangen, wat zijn claim voor vluchtelingenstatus zou ondersteunen.

De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris terecht heeft geweigerd om eiser een vergunning tot verblijf te verlenen op basis van het driejarenbeleid, omdat eiser een transactie heeft geaccepteerd voor een strafbaar feit. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond, vernietigt de beschikking van 16 maart 2000 en draagt de Staatssecretaris op om nieuwe beschikkingen te geven met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 00/4303 VRWET Z VB
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1972,
verblijvende te B,
van Joegoslavische nationaliteit,
IND dossiernummer 9311.12.0361,
eiser,
gemachtigde: mr. J. Hofstede, advocaat te Almelo;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.E.C. Bakker, juridisch medewerker te 's- Gravenhage.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 12 november 1993 heeft eiser aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf (vtv) gedaan.
Bij beschikking van 5 augustus 1994 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd.
1.2 Eiser heeft daartegen bij brief van 7 september 1994 bezwaar gemaakt.
Bij beschikking van 20 december 1996 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Deze beschikking is bij brief van 20 december 1996 verzonden aan de gemachtigde van eiser en op 8 januari 1997 uitgereikt aan eiser.
1.3 Bij beroepschrift van 5 februari 1997 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking.
1.4 Op 27 augustus 1997 heeft eiser verzocht om verlening van een vergunning tot verblijf op grond van het driejarenbeleid.
1.5 Bij beschikking van 19 mei 1998 heeft verweerder de aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf niet ingewilligd.
1.6 Bij brief van 8 juni 1998 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de niet-inwilliging van zijn aanvraag.
1.7 Bij brief van 20 januari 2000 heeft verweerder eiser medegedeeld dat
verweerder aanleiding ziet om de beschikking op bezwaar van 20 december 1996 in te trekken.
1.8 Bij brief van 21 januari 2000 heeft eiser het beroep ingetrokken.
1.9 Bij beschikking van 16 maart 2000 heeft verweerder het bezwaar, gericht tegen het niet inwilligen van de aanvraag om toelating als vluchteling en het niet inwilligen van de aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf,
ongegrond verklaard. Bij deze beschikking heeft verweerder voorts het bezwaar , gericht tegen het niet inwilligen van de aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf op grond van het driejarenbeleid ongegrond verklaard.
1.10 Bij brief van 10 april 2000 heeft eiser tegen deze beschikking beroep ingesteld.
1.11 De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 1 augustus 2000. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 OVERWEGINGEN
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op grond van artikel 15 Vreemdelingenwet (Vw) in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben
te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
2.3 Eiser heeft ter ondersteuning van zijn aanvragen, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Eiser is afkomstig uit Kosovo en behoort tot de Albaneze bevolkingsgroep. Eiser was sympathisant van de LDK. Op 23 oktober 1993 was
eiser samen met twee leden van de LDK in een park in Mitrovic om zijn lidmaatschapskaart van de LDK in ontvangst te nemen.
Daar werden zij gecontroleerd door twee agenten. De agenten namen de identiteitskaarten en de LDK-lidmaatschapskaarten van eiser en de twee andere personen in. Op het moment dat één van de agenten naar de auto ging om de controle te
melden wist eiser te vluchten. Naderhand zijn twee politiemannen bij hem thuis geweest toen hij niet aanwezig was, om hem op te halen. De dag na de controle in het park kreeg de vader van eiser een oproep voor eiser voor militaire
dienst. Eiser wilde niet in militaire dienst. Op 25 oktober 1993 heeft eiser zijn land van herkomst verlaten.
2.4 Verweerder heeft de aanvragen afgewezen om de volgende redenen. Eiser is Kosovo ontvlucht als gevolg van discriminatie en vervolging van de zijde van de destijds door de Serviërs gedomineerde autoriteiten. Uit het ambtsbericht
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 30 augustus 1999 betreffende de situatie van etnische Albanezen uit Kosovo is gebleken dat met de beëindiging van het conflict in Kosovo, de situatie ter plaatse grondig is gewijzigd.
Sinds de beëindiging van het conflict hebben Albanezen uit Kosovo niet meer te vrezen voor discriminatie of geweld door de Servische staat. Uit de verklaringen van eiser valt op geen enkele wijze op te maken dat hij behoort tot één
van de in het ambtsbericht genoemde uitzonderingsgroepen, zodat ten aanzien van eiser dan ook niet kan worden geconcludeerd tot vluchtelingschap.
Voorts heeft verweerder overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor verlening van een vergunning tot verblijf op grond van het driejarenbeleid. Eiser is terecht een contra-indicatie tegengeworpen.
Eiser heeft op 15 september 1994 een transactie van f 200,-- geaccepteerd terzake van overtreding van artikel 310 Wetboek van Strafrecht.
Opgemerkt wordt dat in A4/6.22.2 Vc is bepaald dat ook als een
transactie ter zake van een tijdens de driejarentermijn gepleegd misdrijf heeft plaatsgevonden dit eiser dient te worden tegengeworpen.
Ter overvloede is overwogen dat evenmin aanleiding bestaat de periode na 15 september 1994 als verjaringstermijn in aanmerking te nemen als relevant tijdsverloop ingevolge het driejarenbeleied. Ten aanzien van criminele antecedenten
wordt het driejarenbeleid zo uitgelegd dat geen verjaringstermijn wordt gehanteerd.
2.5 Eiser stelt zich op het standpunt dat hij aannemelijk heeft weten te maken dat hij vanwege zijn etnische afkomst een gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging. Bovendien is eiser van mening dat hij een gegronde reden
heeft te vrezen voor vervolging vanwege zijn betrokkenheid bij de oppositie-partij LDK. Voorts is eiser van mening dat hij voor een vluchtelingenstatus in aanmerking dient te komen nu hij heeft geweigerd gehoor te geven aan een
oproep voor militaire dienst.
Eiser had principiële redenen om het vervullen van zijn dienstplicht te weigeren, hij wilde niet ingezet worden tegen zijn eigen volk. Eiser meent dat hij een reëel gevaar loopt om het slachtoffer te worden van een behandeling in
strijd met artikel 3 EVRM. Eiser is van mening dat verweerder ten onrechte tot intrekking van het vvtv-beleid is overgegaan. Er is nog geen sprake van een stabiele situatie, zodat van Albaneze asielzoekers in alle redelijkheid niet
kan worden gevergd dat zij terugkeren naar Kosovo /de Federatieve Republiek Joegoslavië (FRJ).
Met betrekking tot eisers beroep op het driejarenbeleid merkt hij op dat blijkens verweerders werkinstructie nr. 213 van 20 december 1999 de periode van 13 april 1993 tot 21 april 1999 als relevant tijdsverloop voor het
driejarenbeleid aangemerkt dient te worden. Nu eiser sedert 4 november 1993 in Nederland verblijft is er in casu sprake van relevant tijdsverloop in het kader van het driejarenbeleid. Door verweerder wordt tegengeworpen dat er
sprake is van een contra-indicatie, nu eiser op 15 september 1994 een transactie-aanbod van f200,-- heeft geaccepteerd.
Deze transactie is het enige feit waardoor eiser ooit in contact is gekomen met politie/justitie. Eiser is dan ook van mening dat deze transactie hem in redelijkheid niet tegengeworpen kan worden. Daarbij merkt eiser op dat hij
volledig in de Nederlandse maatschappij is geïntegreerd. Daarnaast wijst eiser op een nota van verweerder d.d. 9 juli 1997 waarin een gedragslijn is neergelegd dat vanaf het moment van bekendmaking van de resultaten van een
onderzoek, waaruit blijkt dat sprake is van het verstrekken van onjuiste gegevens, er een nieuwe termijn aanvangt waarbinnen rechten kunnen worden opgebouwd uit hoofde waarvan een beroep op tijdsverloop gedaan kan worden. Hoewel
deze nota ziet op een andere contra-indicatie is eiser van mening dat deze nota analoog op de contra-indicatie "criminele antecedenten" kan en dient te worden toegepast. Na het transactie-aanbod is er een nieuwe periode van relevant
tijdsverloop gaan lopen. De contra-indicatie kan nu er inmiddels meer dan drie jaar is verstreken na de acceptatie van het transactie-aanbod niet langer worden tegengeworpen. Eiser verwijst naar een viertal uitspraken waarin de
verjaringstermijn wel wordt gehanteerd.
Voorts is eiser van mening dat de bestreden beschikking in elk geval in strijd met de hoorplicht tot stand is gekomen nu eiser niet nader is gehoord.
2.6 Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Federatieve Republiek Joegoslavië zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt.
Derhalve zal aannemelijk moeten zijn, dat met betrekking tot eiser persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor hij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
2.7 De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Verdrag. Eiser
stelt dat hij geweigerd heeft gevolg te geven aan een oproep tot het verrichten van militaire dienst. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een oproep voor militaire dienst heeft ontvangen en heeft zijn stelling niet met enig
document onderbouwd. Niet gebleken is dat de door eiser overgelegde oproep verband houdt met zijn dienstweigering.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht twijfelt aan eisers betrokkenheid bij de LDK. Eiser heeft in het nader gehoor en in de correcties en aanvullingen tegenstrijdige verklaringen afgelegd omtrent de LDK, hetgeen
afbreuk doet aan de geloofwaardigheid. Bovendien is het niet aannemelijk dat eiser in de negatieve belangstelling stond van de autoriteiten. Eiser was slechts sympathisant van de LDK en heeft nimmer een vooraanstaande rol vervuld
binnen deze partij.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, indien uitgegaan moet worden van de aannemelijkheid van eisers dienstweigering, dit onvoldoende zwaarwegend is voor een succesvol beroep op het vluchtelingschap. Op 18 juni 1996 heeft het
parlement van de Federatieve Republiek Joegoslavië een amnestiewet aangenomen. Op grond van deze wet wordt amnestie verleend aan burgers van de FRJ die in de periode tot 14 december 1995 geen gevolg hebben gegeven aan een oproep
voor militaire dienstplicht, zich aan de dienstplicht hebben onttrokken, ongeoorloofd afwezig zijn geweest of zijn gedeserteerd. Uit het ambtsbericht van 31 december 1998 van de Minister van Buitenlandse Zaken blijkt dat op grond
van de amnestiewet amnestie wordt verleend ongeacht de etnische afkomst van de dienstweigeraar of deserteur.
2.8 Op grond van artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf, geweigerd worden op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder
voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen welke voortvloeien uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening
van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
2.9 In hoofdstuk A4/6.17 van de Vreemdelingencirculaire is neergelegd dat een vreemdeling in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf, indien aan de volgende drie cumulatieve voorwaarden is voldaan.
1. Er zijn tenminste drie jaren verstreken na de datum van de aanvraagtoelating en de vreemdeling heeft nog geen beslissing of nog geen onherroepelijke beslissing op zijn aanvraag ontvangen, terwijl het oorspronkelijk beoogde
verblijfsdoel nog steeds van toepassing is,
én
2. de uitzetting is om beleidsmatige redenen achterwege gebleven; dat wil zeggen om een reden die verband houdt met het verblijfsdoel;én
3. er is geen sprake van contra-indicaties.
Gebleken is dat eiser op 15 september 1994, naar aanleiding van een diefstal, een transactieaanbod van f 200,-- heeft aanvaard. Het stond verweerder naar het driejarenbeleid zoals dat destijds gold in beginsel vrij om een vtv op
grond van het tijdsverloop, gelet op de hiervoor genoemde transactie te weigeren wegens criminele antecedenten. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de REK van 18 juni 1998 (JV 1998, 133). De vraag dringt zich
vervolgens echter op of dit verweerder ook nog vrijstond op 16 maart 2000, toen het bestreden besluit werd genomen. In dit verband dient beoordeeld te worden of gezegd moet worden dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen
weigeren gebruik te maken van zijn algemene, in het bestuursrecht verankerde bevoegdheid om - ten gunste van eiser - af te wijken van zijn beleid.
Ondanks een gemotiveerd verzoek daartoe van eiser, is niet gebleken van een adequate motivering van verweerder waarom geen gebruik is gemaakt van die bevoegdheid.
De rechtbank is van oordeel dat een adequate motivering op dit verzoek
zeker op verweerders weg had gelegen nu zich als bijzonderheid heeft voorgedaan dat verweerder gedurende lange tijd heeft berust in het legaal verblijf van eiser hier te lande, onder meer door hem uitstel van vertrek te verlenen dan
wel dit uitstel niet in te trekken. Daarbij overweegt de rechtbank dat ook voor dit uitstel van vertrek beleid geldt dat de contra-indicatie criminele antecedenten kan worden tegengeworpen.
Voorts is van belang dat het - naar de strafmaat te beoordelen - om een betrekkelijk licht en inmiddels oud vergrijp gaat en niet van recidive is gebleken.
2.10 Gezien het voorgaande dient het beroep gegrond verklaard te worden.
2.11 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding aan eisers van de door hem gemaakte proceskosten alsmede tot vergoeding van de door eiser betaalde griffierechten.
3 BESLISSING
De rechtbank:
a. verklaart het beroep gegrond;
b. vernietigt de beschikking van 16 maart 2000
c. draagt verweerder op nieuwe beschikkingen te geven met inachtneming van deze uitspraak;
d. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het betaalde griffierecht ad f 50,- aan eiser te vergoeden;
e. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad f 1420,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Smeele en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2000 in tegenwoordigheid van mr. F.L.M. Heine als griffier.
--------------
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open (artikel 33e Vw).
Afschrift verzonden: 21 augustus 2000