ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8306

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-757.160.00
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige kamer van de rechtbank 's-Gravenhage oordeelt over ernstige strafzaken met meerdere benadeelde partijen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 14 november 2000 uitspraak gedaan in een complexe strafzaak waarbij de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.R. Mantz, werd beschuldigd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder moord, poging tot moord, en gewapende overvallen. De officier van justitie, mr. Reddingius, eiste levenslange gevangenisstraf voor de verdachte, die betrokken was bij gewelddadige overvallen en de moord op drie slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een mededader twee gewapende overvallen heeft gepleegd en heeft geprobeerd een man op straat te beroven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, aangezien er geen strafuitsluitingsgronden konden worden aangetoond.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten die hem waren ten laste gelegd, met uitzondering van één feit waarvoor hij werd vrijgesproken. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 jaar op, waarbij de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht in mindering werd gebracht. Daarnaast werden er beslissingen genomen over de inbeslaggenomen voorwerpen en de vorderingen van benadeelde partijen. De rechtbank heeft de vorderingen van verschillende benadeelde partijen deels toegewezen, waarbij schadevergoedingen werden vastgesteld voor immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft ook de onttrekking aan het verkeer van bepaalde inbeslaggenomen voorwerpen gelast, waaronder drugs.

De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers en de samenleving. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en het gebruik van verdovende middelen, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een aanzienlijke straf rechtvaardigde. De zaak illustreert de complexe afwegingen die rechters maken bij het opleggen van straffen in ernstige strafzaken.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
VERKORT VONNIS
parketnummer 09-757.160.00
's-Gravenhage, 14 november 2000.
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in
strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [datum] 1977 te [geboorteplaats],
wonende te[plaatsnaam], [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting, Huis van Bewaring, te Zoetermeer,
ten aanzien van parketnummer 09.757.160.00
in verzekering gesteld op 15 mei 2000,
in voorlopige hechtenis gesteld op 17 mei 2000;
ten aanzien van parketnummer 09.925.652.00
in verzekering gesteld op 2 mei 2000,
in voorlopige hechtenis gesteld op 4 mei 2000,
welke voorlopige hechtenis met ingang van 15 mei 2000 van rechtswege is geschorst.
De terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 31 oktober 2000 en 1 november 2000.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr M.R. Mantz, is verschenen en gehoord.
Er hebben zich zes benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr Reddingius heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 2. primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1., 2. subsidiair, 3., 4., 5., 6. primair, 7. en 8. telastgelegde wordt veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de rechtbank over de blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen zal beslissen, zoals zij op die Beslaglijst heeft aangetekend.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen het volgende geconcludeerd:
- toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2];
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] tot een bedrag van ƒ 7.500,= aan immateriële schade en niet-ontvankelijk verklaring voor het overige;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 4] tot een bedrag van ƒ 7.500,= aan immateriële schade, een bedrag van ƒ 500,= aan materiële schade en nietontvankelijk verklaring voor het overige;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5];
- toewijzing van de vordering van de benadeelde [benadeelde partij 6] tot een bedrag van ƒ 1.114,= aan materiële schade en niet-ont-vankelijk verklaring voor het overige.
De telastlegging
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 2. primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
P.M.
De bewezenverklaring
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1., 2. subsidiair, 3., 4., 5., 6. primair, 7. en 8. vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf door de rechtbank het volgende overwogen.
Verdachte heeft [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en diens broer [slachtoffer 3] van het leven beroofd. De directe aanleiding daarvoor was een opmerking van één van de slachtoffers waaruit hij heeft afgeleid dat zijn eigen leven en dat van [mededader] in gevaar was. Hij heeft eerst met vuurwapens op hen geschoten, waardoor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] zijn gedood. Nadat hij geschoten had heeft verdachte zijn mededader [mededader] een mes aangereikt waarmee [mededader] de toen reeds zwaar verwonde [slachtoffer 2] in zijn hals heeft gestoken, waarna deze uiteindelijk eveneens is overleden.
In de daarop volgende dagen hebben verdachte en zijn mededader getracht zich op gruwelijke wijze van de lichamen van de slachtoffers te ontdoen. Uiteindelijk hebben verdachte en zijn mededader hun toevlucht genomen tot brandstichting, in een ultieme poging om mét de stoffelijke resten van hun slachtoffers het gehele appartement in de as te leggen, daarbij op de koop toe nemend dat zij aldus het leven van meer dan honderd bewoners van het flatgebouw en hun bezittingen in de waagschaal stelden. De ontdekking van de slachtoffers en de wijze waarop verdachten getracht hebben sporen uit te wissen,
hebben een brede golf van afschuw door de samenleving doen gaan. Door hun handelwijze hebben verdachten geen enkel respect getoond voor het leven en de lichamen van de drie slachtoffers en voor hun nabestaanden.
Vooral verdachte, maar ook zijn mededader [mededader], gebruikten gedurende een langere periode onvoorstelbare hoeveelheden verdovende middelen, die in de flat waar verdachte en [mededader] samen met de slachtoffers verbleven, volop voorhanden waren. Aannemelijk is geworden dat mateloos gebruik van verdovende middelen en alcohol een belangrijke rol hebben gespeeld bij het plegen van voornoemde feiten. De rechtbank zal dit uitdrukkelijk laten meewegen, maar gaat er overigens -evenals de hierna te bespreken gedragsdeskundigen- vanuit dat de feiten volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend. Verdachte was immers op de hoogte van de mogelijke gevolgen
van het op dergelijke schaal gebruiken van verdovende middelen in combinatie met alcohol en slaapmiddelen.
De rechtbank merkt op dat verdachte ten opzichte van [mededader] duidelijk het initiatief voor voornoemde feiten, met name voor de drievoudige moord, heeft genomen. Bij de uitvoering werd verdachte bijgestaan door [mededader]. Dit onderscheid laat de rechtbank tot uitdrukking komen in een aanmerkelijk hogere straf voor verdachte dan voor zijn mededader [mededader].
Het zijn met name de ernst, de gruwelijkheid en de maatschappelijke impact van de in de Scheveningse flat gepleegde feiten die de zwaarte van de op te leggen straf hebben bepaald. Dit neemt niet weg dat de overige aan verdachte telastgelegde feiten (drie gewapende overvallen en een poging daartoe) elk op zich en tezamen genomen een vrijheidsstraf van aanzienlijke
duur rechtvaardigen.
Ten aanzien van deze feiten overweegt de rechtbank het navolgende. Verdachte heeft binnen een tijdsbestek van een maand samen met zijn mededader [mededader] twee gewelddadige gewapende overvallen gepleegd in de woningen van slachtoffers met wie zij zaken deden. Voorts hebben zij getracht op straat een man te beroven waarbij deze de indruk kreeg dat er een vuurwapen op hem gericht werd. Tenslotte heeft verdachte nog een gewelddadige overval gepleegd op de bedrijfsleider van een snackbar. Verdachte en zijn mededader hebben een verregaande inbreuk gemaakt op de psychische en fysieke integriteit van hun slachtoffers. Naast de gevolgen die de directe slachtoffers van deze feiten (kunnen) ondervinden, worden door dergelijke feiten ook de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid bevestigt en versterkt.
Voor wat betreft de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het rapport van psycholoog drs. F.G. Schilder van 25 oktober 2000 en het rapport van zenuwarts J.J.F.M. de Man van 29 oktober 2000 alsmede de inhoud van de door hen als getuige-deskundigen
ter terechtzitting van 31 oktober 2000 afgelegde verklaringen.
Beiden achten de telastgelegde -en thans bewezenverklaarde- feiten respectievelijk volledig en geheel aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze
tot de hare.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de Triple/milieu-rapportage van de Reclassering Nederland, ressort Den Haag, d.d. 24 oktober 2000, betreffende verdachte.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de thans door de rechtbank bewezenverklaarde feiten wordt veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. De ernst van deze feiten, op zichzelf en in abstracto beschouwd, rechtvaardigt deze straf ten volle. Naar het oordeel van de
rechtbank dient het opleggen van een levenslange vrijheidsstraf echter gereserveerd te blijven voor die uitzonderlijke gevallen waarin het maatschappelijk belang, gelet op het gevaar dat verdachte opnieuw een feit van vergelijkbare ernst zal begaan, vordert dat de samenleving voorgoed van hem gevrijwaard blijft. Daarvan is in het geval van deze verdachte, hoe ernstig de te zijnen laste bewezenverklaarde feiten ook zijn, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Zij neemt hierbij in aanmerking dat de feiten gepleegd zijn in een uitzonderlijke situatie waarbij niet valt aan te nemen dat verdachte ooit weer in soortgelijke, door een combinatie
van factoren bepaalde omstandigheden zal komen te verkeren. Ook de rapportages van de deskundigen geven geen indicatie van een groot gevaar voor herhaling. Tenslotte is de jeugdige leeftijd van verdachte in dit verband voor de rechtbank van belang. De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, een vrijheidsstraf voor de duur van 18 jaar, passend en geboden.
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank zal de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 4 (2.50 gram cocaïne) en 115 (gripzakje met weed) onttrekken aan het verkeer, zijnde deze voorwerpen voor onttrekking aan het verkeer vatbaar op grond van artikel 13a van de Opiumwet.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 457 en 458.
Onvoldoende duidelijk is geworden aan wie de overige blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen waarvan door verdachte geen afstand is gedaan in eigendom toebehoren. De rechtbank zal, nu geen personen als rechthebbenden
kunnen worden aangemerkt, de bewaring van de voorwerpen ten behoeve van de rechthebbenden gelasten.
De vorderingen benadeelde partijen
[benadeelde partij 1], wonende [woonplaats], Ireland, heeft zich als benadeelde partij gevoegd terzake van de vordering tot schadevergoeding.
Naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is deze vordering als volgt opgebouwd: crematiekosten van de fa. J. Henning ten behoeve van wijlen de heer [slachtoffer 2] in totaal ƒ 6.592,44, crematiekosten van de fa. J. Henning ten behoeve van wijlen de heer [slachtoffer 3] in totaal ƒ 6.217,44 en een
rekening van O'Heney's Undertakers in totaal £ 2374.00
Irish Pounds. Deze vordering, die eenvoudig van aard is, vindt rechtstreeks haar grondslag in de bij dagvaarding onder 1. aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feiten, en is door de verdediging niet weersproken.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering in haar geheel toewijzen.
[benadeelde partij 2], wonende [woonplaats], Ireland, heeft zich als benadeelde partij gevoegd terzake van de vordering tot schadevergoeding.
Naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is deze vordering als volgt opgebouwd: crematiekosten van de fa. J. Henning ten behoeve van wijlen de heer [slachtoffer 1] in totaal ƒ 6.592,44 en een rekening van O'Heney's Undertakers in totaal £ 2993.45 Irish Pounds. Deze vordering, die eenvoudig van aard is, vindt rechtstreeks haar grondslag in de bij dagvaarding onder 1. aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feiten, en is door de verdediging niet weersproken.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering in haar geheel toewijzen.
[Benadeelde partij 7], wonende [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd terzake van de vordering tot schadevergoeding, groot ƒ 17.387,50.
Voorzover de vordering betrekking heeft op de posten "ontvreemde horloges, munten, contanten - met uitzondering van de bij de aangifte opgegeven ƒ 1.000,= - en schade aan inboedel" zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien dit deel van de vordering door de verdediging is weersproken, voorzover er geen bewijsstukken zijn, en niet eenvoudig van aard is.
Het overige deel van de vordering is eveneens door de verdediging weersproken, voorzover er geen bewijsstukken zijn, maar is eenvoudig van aard. Naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken vindt deze vordering rechtstreeks haar grondslag in het bij dagvaarding onder 4. telastgelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door de handelingen van verdachte naast materiële schade zonder enige twijfel immateriële schade heeft geleden.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande een bedrag van
ƒ 1.000,=, zijnde immateriële schadevergoeding voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meer gevorderde bedrag aan immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Tenslotte zal de rechtbank als materiële schadevergoeding voornoemd bedrag van ƒ 1.000,= toewijzen.
[Benadeelde partij 4], wonende [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd terzake van de vordering tot schadevergoeding, groot ƒ 10.640,=.
Voorzover de vordering betrekking heeft op de posten "mobiele telefoon en reiskosten" zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien dit deel van de vordering door de verdediging is weersproken, voorzover er geen bewijsstukken zijn, en niet eenvoudig van aard is.
Het overige deel van de vordering is eveneens door de verdediging weersproken, voorzover er geen bewijsstukken zijn, maar is eenvoudig van aard. Naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken vindt deze vordering rechtstreeks haar grondslag in het bij dagvaarding onder 4. telastgelegde
en bewezenverklaarde feit. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door de handelingen van verdachte zonder enige twijfel immateriële schade heeft geleden. De rechtbank acht gelet op het voorgaande een bedrag van ƒ 1.000,=, zijnde immateriële schadevergoeding voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meer gevorderde bedrag aan immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
[Benadeelde partij 5], [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd terzake van de vordering tot schadevergoeding, groot ƒ 5.860,=.
Voorzover de vordering betrekking heeft op de posten "1 draagbare telefoon en 1 visa kaart" zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, aangezien dit deel van de vordering door de verdediging is weersproken, en niet eenvoudig van aard is.
Het overige deel van de vordering, te weten de post "contanten", vindt voor een deel, te weten ƒ 4.000,=, naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken rechtstreeks haar grondslag in het bij dagvaarding onder 5. telastgelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht gelet op het voorgaande een bedrag van ƒ 4.000,=, zijnde materiële schadevergoeding voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meer gevorderde bedrag aan materiële schade niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
[Benadeelde partij 6], wonende [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd terzake van de vordering tot schadevergoeding, groot ƒ 24.426,99.
Voorzover de vordering betrekking heeft op de posten "circa 150 uurwerken, sleutels en sloten, leren overjas, horloge Rolex Date Just, pinkring, aktentas, agenda, rekenmachine, digital organizer, rijbewijs, paspoort, portefeuille en brieventas" zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, aangezien dit deel van de vordering door de verdediging is weersproken, en niet eenvoudig van aard is.
Het overige deel van de vordering, te weten de posten "G.S.M.
en cashgeld", is door de verdediging niet weersproken, en is deels door een bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, en vindt naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken rechtstreeks haar grondslag in het bij dagvaarding onder 5. telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande een bedrag van in totaal ƒ 2.292,=, zijnde materiële schadevergoeding voor toewijzing vatbaar.
Voorzover bovengenoemde vorderingen - met uitzondering van de vordering van [benadeelde partij 2] en de vordering van [benadeelde partij 1] voorzover deze vordering betrekking heeft op de crematiekosten ten behoeve van wijlen [slachtoffer 3] - zullen worden toegewezen, zal de rechtbank telkens bepalen dat voorzover verdachter mededader [mededader] bedoelde bedragen zal hebben betaald, verdachte door die betaling zal zijn bevrijd.
De toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 45, 47, 57, 151, 157, 289, 310, 312 en 317 van
het Wetboek van Strafrecht;
artikel 13a van de Opiumwet;
de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 2. primair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1., 2. subsidiair, 3., 4., 5., 6. primair, 7. en 8. telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
feit 1.:
MEDEPLEGEN VAN MOORD
EN
MOORD, MEERMALEN GEPLEEGD;
feit 2. subsidiair:
MEDEPLEGEN VAN POGING TOT EEN LIJK VERBRANDEN EN VERNIETIGEN, MET HET OOGMERK OM HET FEIT EN DE OORZAAK VAN HET OVERLIJDEN TE VERHELEN, MEERMALEN GEPLEEGD;
feit 3.:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS
EN
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN
LEVENSGEVAAR VOOR EEN ANDER TE DUCHTEN IS;
feit 4.:
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN, VERGEZELD EN GEVOLGD VAN GEWELD EN
BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK
OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN EN OM BIJ BETRAPPING OP HETERDAAD, AAN ZICHZELF EN ANDERE DEELNEMERS AAN HET MISDRIJF DE VLUCHT MOGELIJK TE MAKEN EN HET BEZIT VAN HET GESTOLENE TE VERZEKEREN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
feit 5.:
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
feit 6. primair:
POGING TOT DIEFSTAL, VERGEZELD VAN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN
PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
feit 7.:
AFPERSING;
feit 8.:
OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE, EN HET FEIT BEGAAN MET BETREKKING 09.757.160.00
TOT EEN VUURWAPEN VAN CATEGORIE III
EN
OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 18 JAAR;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
verklaart onttrokken aan het verkeer de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 4 en 115, te weten: 2.50 gram cocaïne (4) en gripzakje met weed (115);
gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 457 en 458, te weten: een zilverkleurig horloge, Gucci (457) en een zwartkleurig horloge, Swatch (458);
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbenden van de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, waarvan verdachte geen afstand heeft gedaan;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats], Ireland een bedrag van ƒ 12.809,88 (zegge: twaalfduizendenachthonderdennegen gulden en achtentachtig cent) en een bedrag van
£ 2374.00 (zegge: tweeduizendendriehonderdenvierenzeventig Irish Pounds) met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot
op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 2], wonende te [woonplaats], Ireland, een bedrag van ƒ 6.592,44 (zegge: zesduizendenvijfhonderdentweeënegentig gulden en viereveertig cent) en een bedrag van £ 2993.43 (zegge: tweeduizendennegenhonderdendrieënnegentig Irish Pounds en vijfenveertig Irish pence) met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
09.757.160.00
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] deels toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 7], wonende [woonplaats], een bedrag van ¦ 2.000,= (zegge: tweeduizend gulden), met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij
gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 7] voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, en dat deze zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] deels toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 4], wonende [woonplaats], een bedrag van ƒ 1.000,= (zegge: eenduizend gulden), met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 4] voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding, en dat deze haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] deels toe en veroordeelt verdachte
voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 5], [woonplaats], een bedrag van ƒ 4.000,= (zegge: vierduizend gulden), met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 5] voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, en dat deze zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] deels toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 6], wonende [woonplaats], een bedrag van ƒ 2.292,= (zegge: tweeduizendentweehonderdentweeënnegentig gulden), met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuit voerlegging nog te maken;
09.757.160.00
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 6] voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, en dat deze zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
met bepaling ten aanzien van bovengenoemde (deels) toegewezen civiele vorderingen - met uitzondering van de vordering van [benadeelde partij 2] - dat indien en voorzover verdachtes mededader [mededader] voormeld(e) bedrag(en) zal hebben betaald, verdachte door die betaling(en) zal zijn bevrijd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard;
spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs De Vries, voorzitter, Van Veen en Rabbie, rechters, in tegenwoordigheid van Ligthart, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 november 2000.