ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8277

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/9629
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting

In deze zaak gaat het om de vreemdeling A, die in bewaring is gesteld op 27 juli 2000 op basis van artikel 26 van de Vreemdelingenwet. De vreemdeling, geboren in 1973 en van Joegoslavische nationaliteit, heeft een asielverzoek ingediend dat op 26 juli 2000 is afgewezen. De rechtbank heeft op 5 september 2000 de openbare behandeling van het beroep tegen de bewaring gehouden, waarbij de vreemdeling werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. L. Louwerse, en een tolk. De rechtbank moest beoordelen of de vrijheidsontneming van de vreemdeling in strijd was met de Vreemdelingenwet en of deze gerechtvaardigd was.

De vreemdeling stelde dat zijn bewaring onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit zou zijn en dat er geen reëel zicht op uitzetting was. De rechtbank oordeelde echter dat de omstandigheden van de aanhouding, waarbij de vreemdeling werd aangetroffen met een breekijzer en zonder verklaring, voldoende grond vormden voor een redelijk vermoeden van schuld. De rechtbank verwierp ook de stelling dat de vrijheidsbeneming zonder rechtsgrond was, aangezien de vreemdeling op het moment van inbewaringstelling al in een strafrechtelijke procedure zat.

Wat betreft het zicht op uitzetting, oordeelde de rechtbank dat er voldoende aanknopingspunten waren om aan te nemen dat de vreemdeling een laissez-passer kon verkrijgen, ondanks de situatie in Kosovo en de recente gebeurtenissen in Servië. De rechtbank concludeerde dat de toepassing van de bewaring niet in strijd was met de Vreemdelingenwet en dat de belangenafweging in dit geval niet ongerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde de bewaring van de vreemdeling.

De uitspraak werd gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2000, met de griffier J.A. de Kievit-Tempels aanwezig. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 34a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 00 / 9629 VRWET
Inzake : A, thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. L. Louwerse, advocaat te Utrecht.
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. P.A.L.A. van Ittersum, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling stelt te zijn geboren op [...] 1973 en de Joegoslavische nationaliteit te hebben.
Op 27 juli 2000 is de vreemdeling in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw).
2. Bij kennisgeving ex artikel 86 Vreemdelingenbesluit van 22 augustus 2000 heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdeling sedert vier weken in bewaring verblijft, zonder dat hij beroep tegen de maatregel van bewaring
heeft ingesteld.
Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een eerste beroep als bedoeld in artikel 34a, tweede lid, Vw.
3. De openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 5 september 2000. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. M.P.H. van Wezel, kantoorgenoot van mr. L. Louwerse. Verweerder heeft zich doen
vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tevens was ter zitting aanwezig dr. C. Nijland, tolk in de Duitse taal.
II. OVERWEGINGEN
1. Ter beoordeling staat of de toepassing of tenuitvoerlegging van de onderhavige maatregel tot vrijheidsontneming in strijd is met de Vreemdelingenwet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet
gerechtvaardigd is te achten.
2. Namens de vreemdeling is gesteld dat de bewaring onrechtmatig is.
Daartoe is het volgende aangevoerd.
-De strafrechtelijke aanhouding is geschied zonder een redelijk vermoeden van schuld aan het plegen van een strafbaar feit;
-De vrijheidsbeneming van de vreemdeling in de periode tussen de strafrechtelijke heenzending en het bevel van bewaring ex artikel 26 Vw is geschied zonder rechtsgrond;
-Er bestaat geen reëel zicht op het verkrijgen van een laissez-passer binnen een redelijke termijn.
3. De rechtbank overweegt het volgende.
3.1 Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt onder meer het volgende. De vreemdeling is op 25 juli 2000 omstreeks 02.22 uur door de verbalisanten midden op straat aangetroffen tegenover een deur waar duidelijk braakschade
zichtbaar was; voor die deur lag een breekijzer;de vreemdeling kon geen verklaring geven voor zijn aanwezigheid.
Naar het oordeel van de rechtbank verschaffen deze omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan het plegen van een strafbaar feit.
Hieraan kan niet afdoen dat hetgeen overigens in het proces-verbaal is gerelateerd vragen oproept over de precieze verdere gang van zaken met betrekking tot de door de verbalisanten ontvangen informatie, voorafgaand aan de
aanhouding van de vreemdeling.
De eerste grief faalt derhalve.
3.2 Met betrekking tot de tweede grief overweegt de rechtbank het navolgende.
Tijdens de strafrechtelijke ophouding van de vreemdeling heeft verweerder op 26 juli 2000 een afwijzende beschikking geslagen op het asielverzoek dat de vreemdeling op 21 maart 2000 had ingediend.
Blijkens de gedingstukken is de vreemdeling op 27 juli 2000 om 15.00 uur in opdracht van de Officier van Justitie heengezonden en overgedragen aan de vreemdelingendienst B. Op dat moment is de piketadvocaat door de
vreemdelingendienst erover geïnformeerd dat de afwijzende asielbeschikking zou worden uitgereikt en dat de vreemdeling daarna in vreemdelingrechtelijke bewaring zou worden gesteld. Op 27 juli te 15.40 uur is de beschikking aan de
vreemdeling uitgereikt en te 15.50 uur is de vreemdeling gehoord in verband met artikel 26 Vw, waarna de vreemdeling te 16.00 uur in vreemdelingenbewaring is gesteld.
3.3 In een geval als het onderhavige verschaft naar het oordeel van de rechtbank het bepaalde in artikel 26 Vw voldoende grondslag voor vrijheidsbeneming voor een zeer korte periode tussen de strafrechtelijke heenzending en de
inbewaringstelling onder toepassing van artikel 26 Vw.
3.4 Blijkens de jurisprudentie inzake artikel 19 Vw kan in beginsel aan dat artikel niet (langer) een grond voor vrijheidsbeneming worden ontleend indien de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van een
vreemdeling vaststaan.
Indien (het voortduren van) de vreemdelingrechtelijke vrijheidsbeneming van een vreemdeling niettemin geïndiceerd is, dan kan deze uitsluitend worden gebaseerd op de toepassing van artikel 26 Vw.
In artikel 82 Vreemdelingenbesluit (Vb) worden nadere regels gesteld voor de inbewaringstelling op grond van artikel 26 Vw.
Artikel 82, lid 2, bepaalt dat het bevel tot bewaring niet wordt gegeven dan nadat de vreemdeling daarop is gehoord. Voorts bepaalt lid 4 van artikel 82 Vb dat aan de vreemdeling tijdig mededeling wordt gedaan van de hem toekomende
bevoegdheid zich bij het gehoor te doen bijstaan door zijn raadsman.
Het horen van de vreemdeling, de voorbereiding daarvan en het verschaffen van de mogelijkheid dat een raadsman bij dat gehoor aanwezig is, vergen onvermijdelijk enige tijd, tijd gedurende welke de vreemdeling zijn vrijheid is
ontnomen en zonder dat artikel 19 Vw daarvoor een grondslag verschaft.
Dat artikel 82 Vb overigens voorziet in de mogelijkheid dat de vreemdeling eerst wordt gehoord nadat het bevel tot bewaring is gegeven, doet hieraan als zodanig niet af.
3.5 Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bepaalde in en de onderlinge samenhang van de artikelen 19 en 26 Vw jo 82 Vb dat een
periode van vrijheidsbeneming direct voorafgaande aan het moment waarop een bevel tot bewaring op grond van artikel 26 Vw is gegeven, toch onder de reikwijdte van dat latere bevel is te rangschikken.
De tijdsduur van die periode zal uiteraard kort moeten zijn en niet langer dan strikt noodzakelijk.
In het onderhavige geval betrof die periode een uur en dat is naar het oordeel van de rechtbank niet onaanvaardbaar, zodat die periode valt onder de reikwijdte van artikel 26 Vw.
Ook deze stelling van de vreemdeling wordt verworpen.
4. Voor wat betreft het zicht op uitzetting overweegt de rechtbank het navolgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een reëel zicht op uitzetting. De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten om het er voor te houden dat de mogelijkheid van het verkrijgen van een laissez-passer (l.p.) volstrekt
illusoir zou zijn als gevolg van de nasleep van de Kosovo-crises en de recente perikelen rondom in Servië gearresteerde Nederlanders.
Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat, weliswaar mondjesmaat, toch laissez-passers door de autoriteiten van de F.R.J. worden afgegeven en in dit geval de
aanvraag om een l.p. na een presentatie op 8 augustus 2000 in behandeling is genomen.
5. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid
ongerechtvaardigd is te achten.
6. Op grond van het vorenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.
De bewaring wordt niet opgeheven
7. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage:
RECHT DOENDE:
1. Verklaart het beroep ongegrond.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2000, in tegenwoordigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier.
afschrift verzonden op: