2.5 De president oordeelt hierover als volgt.
Allereerst wijst de president op het ontbreken van een recent ambtsbericht inzake de algemene situatie in Srilanka terwijl de gemachtigde van verzoeker de volgende recente berichten van diverse mensenrechtenorganisaties heeft
overgelegd:
- een rapport van Amnesty International (AI) van 20 juli 2000 met de titel:"Srilanka, New Emergency Regulations, erosion of human rights protection";
- een rapport van de Schweizerische Flüchtlingshilfe, OSAR, met de titel:"Die rückschaffung Tamilischer asyl suchender nach Sri Lanka" van juni 2000;
- twee e-mails van het Forum for Human Dignity, verzonden op
12 juli 2000, met de titels:"Situation of the deportees in Srilanka 1 en 2".
- een e-mail van Tamilnet met de titel:"unidentified men abduct youth" van 18 juli 2000;
- een e-mail van Tamilnet met de titel:"torture, disappereances and deaths in custody increase-Amnesty" van 19 juli 2000;
- een artikel van de Srilanka Monitor met de titel:"Endless Emergency rule" van ...
Ongeacht de betekenis van deze berichten voor het onderhavige geval, is de president van oordeel dat AC-afdoening van Tamilzaken thans niet in de rede ligt. Daartoe verwijst de president naar de uitspraken van de president
's-Gravenhage, zittinghoudende te Zwolle, van 31 mei 2000 (AWB 00/5434) en de presidenten van de rechtbank 's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem, van 16 juni 2000 (AWB 00/5206, 00/5207 en 00/5208) en van 23 juni 2000 (AWB 00/5484,
00/5485, 00/5486 en AWB 00/5578, 00/5579 en 00/5580) en overweegt zij dat sinds deze uitspraken de omstandigheden nog niet zodanig zijn veranderd dat thans wel tot AC-afdoening kan worden overgegaan. Het (beperkte) ambtsbericht van
de Minister van Buitenlandse Zaken van 13 juli 2000, waarop verweerder zijn thans bestreden besluit baseert, heeft immers de president van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem aanleiding gegeven tot het stellen van nadere vragen.
Reeds deze omstandigheid acht de president doorslaggevend voor het oordeel dat niet is voldaan aan het AC-criterium dat in redelijkheid buiten twijfel is dat bij terugzending van verzoeker naar het land van herkomst geen gevaar voor
vervolging c.q. schending van artikel 3 EVRM bestaat. De president is zich er daarbij van bewust dat voormelde vragen eerst na de thans bestreden beschikking zijn gesteld, doch verweerder had zich bij het nemen van de bestreden
beschikking reeds rekenschap moeten geven van de onduidelijkheden die de informatie van de Minister van Buitenlandse Zaken van 13 juli 2000 klaarblijkelijk nog in zich hield. De door de gemachtigde van verzoeker overgelegde brief
van de UNHCR aan mr C.J. Schoorl van 20 juli 2000 geeft eveneens aanleiding tot vragen over de inhoud van het ambtsbericht van 13 juli 2000. Daarbij merkt de president nog op dat verweerder nadat de gestelde vragen hem bekend zijn
geworden, ten onrechte geen aanleiding heeft gezien de bestreden beschikking van verzoeker te herzien en verzoekers aanvraag alsnog in de gewone OC-procedure te behandelen.