ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8272

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/6676, 00/6677, 00/6678
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en beroep tegen afwijzing asielaanvraag van Srilankaanse vreemdeling

In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening van een Srilankaanse vreemdeling, geboren in 1981, die verblijft in het Grenshospitium te Amsterdam. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van de Staatssecretaris van Justitie van 14 juli 2000, waarin zijn aanvraag om toelating als vluchteling werd afgewezen. De rechtbank behandelt zowel het verzoek om voorlopige voorziening als het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel die aan de vreemdeling is opgelegd. De president van de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een zodanig asielverzoek dat het onder de AC-procedure kan vallen, die een snelle afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur beoogt. De president stelt vast dat er onvoldoende recente informatie is over de situatie in Sri Lanka, wat leidt tot de conclusie dat de vreemdeling niet veilig kan worden teruggestuurd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beschikking, waarbij de Staatssecretaris wordt opgedragen een nieuwe beschikking te nemen. Tevens wordt de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven en wordt schadevergoeding toegekend voor de onrechtmatige detentie van de vreemdeling. De rechtbank wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond is verklaard.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
fungerend president
enkelvoudige kamer voor Vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:81 en 8:86 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)
artikel 33a, 34a en 34j Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr: AWB 00/6676 VRWET H (voorlopige voorziening)
AWB 00/6677 VRWET H (beroepszaak)
AWB 00/6678 VRWET H (vrijheidsontneming)
inzake: A, geboren op [...] 1981, van Srilankaanse
nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te
Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr L.B. Vellenga-van Nieuwkerk, advocaat te Alkmaar,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr C.A. Buschman, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Aan de orde is het verzoek om voorlopige voorziening hangende het beroep van verzoeker tegen de beschikking van verweerder van 14 juli 2000. Deze beschikking is genomen in het kader van de zogenoemde AC-procedure en behelst de
niet-inwilliging van de aanvraag om toelating als vluchteling en strekt tevens tot het niet verlenen van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Verzocht wordt om schorsing van de beslissing
van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten totdat op het beroep tegen voormelde beschikking is beslist.
1.2 Voorts is aan de orde het beroep gericht tegen de
vrijheidsontnemende maatregel van artikel 7a Vw die verweerder verzoeker met ingang van 10 juli 2000 heeft opgelegd. Dit beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
1.3 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 26 juli 2000. Daarbij hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Voorts is verzoeker ter zitting gehoord.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde
spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de president na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen
aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 De AC-procedure voorziet in een afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur.
Deze procedure leent zich slechts voor die asielverzoeken waaromtrent binnen deze korte termijn procedureel en inhoudelijk naar behoren kan worden beslist.
2.4 De president stelt vast dat er in dit geval geen sprake is van een zodanig asielverzoek.
Daarbij is het volgende van belang.
De gemachtigde van verzoeker heeft in de gronden van het beroepschrift van 21 juli 2000 en ter zitting aangevoerd dat het onderzoek in de zaak B met AWB nummer
00/5728, die op 14 juli 2000 op zitting is behandeld, bij schrijven van 19 juli 2000 is heropend met het verzoek aan verweerder om zich over de procedure in Srilanka aangaande de verstrekking van identiteitsdocumenten en de
consequentie hiervan voor de risico- inschatting van de betrokken asielzoeker uit te laten. Voorts is verweerder gevraagd te bewerkstelligen dat de UNHCR schriftelijk bevestigd dat de passage over "clear and strong ties" met Colombo
uit de brief van de UNHCR van 1 mei 2000 aan de heer Schoorl, als ingetrokken moet worden beschouwd. Verweerder heeft een termijn van een week gekregen voor de beantwoording van deze vragen, zodat eerst op de dag waarop het
onderhavige beroep ter zitting wordt behandeld, de antwoorden aan de rechtbank bekend zullen worden.
Gelet op het nader onderzoek in de hiervoor genoemde zaak dient - ongeacht de inhoud er van- asielverzoeken van Tamils niet in de AC- procedure te worden afgedaan. Bij schrijven van 25 juli 2000 is - voorzover relevant - een
schrijven van de UNHCR van 20 juli 2000 aan mr C.J. Schoorl overgelegd waarin onder meer is vermeld dat het standpunt van de UNHCR in de brief van 22 maart 2000 met betrekking tot het hebben van banden in Colombo, is gehandhaafd.
Dit betekent naar het oordeel van de gemachtigde van verzoeker dat de UNHCR onverkort vasthoudt aan de stelling dat de afwezigheid van banden met Colombo een factor is die dient te worden meegewogen bij de bepaling van
vluchtelingschap.
2.5 De president oordeelt hierover als volgt.
Allereerst wijst de president op het ontbreken van een recent ambtsbericht inzake de algemene situatie in Srilanka terwijl de gemachtigde van verzoeker de volgende recente berichten van diverse mensenrechtenorganisaties heeft
overgelegd:
- een rapport van Amnesty International (AI) van 20 juli 2000 met de titel:"Srilanka, New Emergency Regulations, erosion of human rights protection";
- een rapport van de Schweizerische Flüchtlingshilfe, OSAR, met de titel:"Die rückschaffung Tamilischer asyl suchender nach Sri Lanka" van juni 2000;
- twee e-mails van het Forum for Human Dignity, verzonden op
12 juli 2000, met de titels:"Situation of the deportees in Srilanka 1 en 2".
- een e-mail van Tamilnet met de titel:"unidentified men abduct youth" van 18 juli 2000;
- een e-mail van Tamilnet met de titel:"torture, disappereances and deaths in custody increase-Amnesty" van 19 juli 2000;
- een artikel van de Srilanka Monitor met de titel:"Endless Emergency rule" van ...
Ongeacht de betekenis van deze berichten voor het onderhavige geval, is de president van oordeel dat AC-afdoening van Tamilzaken thans niet in de rede ligt. Daartoe verwijst de president naar de uitspraken van de president
's-Gravenhage, zittinghoudende te Zwolle, van 31 mei 2000 (AWB 00/5434) en de presidenten van de rechtbank 's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem, van 16 juni 2000 (AWB 00/5206, 00/5207 en 00/5208) en van 23 juni 2000 (AWB 00/5484,
00/5485, 00/5486 en AWB 00/5578, 00/5579 en 00/5580) en overweegt zij dat sinds deze uitspraken de omstandigheden nog niet zodanig zijn veranderd dat thans wel tot AC-afdoening kan worden overgegaan. Het (beperkte) ambtsbericht van
de Minister van Buitenlandse Zaken van 13 juli 2000, waarop verweerder zijn thans bestreden besluit baseert, heeft immers de president van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem aanleiding gegeven tot het stellen van nadere vragen.
Reeds deze omstandigheid acht de president doorslaggevend voor het oordeel dat niet is voldaan aan het AC-criterium dat in redelijkheid buiten twijfel is dat bij terugzending van verzoeker naar het land van herkomst geen gevaar voor
vervolging c.q. schending van artikel 3 EVRM bestaat. De president is zich er daarbij van bewust dat voormelde vragen eerst na de thans bestreden beschikking zijn gesteld, doch verweerder had zich bij het nemen van de bestreden
beschikking reeds rekenschap moeten geven van de onduidelijkheden die de informatie van de Minister van Buitenlandse Zaken van 13 juli 2000 klaarblijkelijk nog in zich hield. De door de gemachtigde van verzoeker overgelegde brief
van de UNHCR aan mr C.J. Schoorl van 20 juli 2000 geeft eveneens aanleiding tot vragen over de inhoud van het ambtsbericht van 13 juli 2000. Daarbij merkt de president nog op dat verweerder nadat de gestelde vragen hem bekend zijn
geworden, ten onrechte geen aanleiding heeft gezien de bestreden beschikking van verzoeker te herzien en verzoekers aanvraag alsnog in de gewone OC-procedure te behandelen.
2.6 Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoeker zal dan ook gegrond worden verklaard. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
2.7 Met betrekking tot de aan verzoeker opgelegde maatregel overweegt de rechtbank allereerst dat de oplegging van de maatregel van meet af aan onrechtmatig is geweest.
2.8 Het beroep tegen de voortduring van de maatregel na de beslissing op de aanvraag is derhalve gegrond.
2.9 Nu de toepassing van de maatregel vanaf 10 juli 2000 onrechtmatig is geweest, wordt, gelet op het in het AC Schiphol en het Grenshospitium geldende regime, een schadevergoeding toegekend van respectievelijk f 150,-- per dag over
6 dagen en f 100,-- per dag over 12 dagen.
2.10 In dit geval ziet de president aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op f 1.420,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een
toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
2.11 De president ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb, te bepalen dat verweerder aan
verzoeker het zowel voor de hoofdzaak als voor het verzoek om voorlopige voorziening betaalde griffierecht ad telkens f 50,-- zal vergoeden.
3. BESLISSING
De fungerend president:
3.1 verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beschikking van 14 juli 2000;
3.2 draagt verweerder op een nieuwe beschikking te nemen op de aanvraag van 10 juli 2000;
3.3 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen;
3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht ad tweemaal f 50,--.
De rechtbank:
3.6 verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 7a, tweede en derde lid, Vw gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel van de vreemdeling met ingang van 27 juli 2000;
3.7 wijst het verzoek om toekenning van schadevergoeding toe;
3.8 kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat (Ministerie van Justitie) een vergoeding toe van f 2100,-- (zegge:
eenentwintighonderd gulden), uit te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
3.9 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 710,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon, die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr J.F. Miedema fungerend president, tevens lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2000, in tegenwoordigheid van mr D.C.G. Laagland als
griffier.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van f 2100,-- (zegge:
eenentwintighonderd gulden).
Aldus gedaan op 27 juli 2000, door mr J.F. Miedema, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
afschrift verzonden op: 27 juli 2000
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling
binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te
's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem.
Voor het overige staat geen gewoon rechtsmiddel open.