ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8267

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/1872, 00/1871
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Congolese vluchteling met Rwandese achtergrond

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van eiser, een Congolese man met een Rwandese moeder, die in Nederland bescherming zoekt tegen uitzetting naar de Democratische Republiek Congo (DRC). Eiser heeft op 21 januari 2000 een aanvraag ingediend om als vluchteling te worden toegelaten, welke door de Staatssecretaris van Justitie is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 juni 2000, waarbij eiser en zijn gemachtigde hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven, omdat eiser niet is gehoord in bezwaar, wat een schending van de hoorplicht inhoudt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiser over zijn achtergrond en de situatie in de DRC voldoende aanleiding geven voor twijfel over de veiligheid van eiser bij terugkeer. De rechtbank vernietigt de bestreden beschikking en verplicht verweerder om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiser. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op f 1.420,--, en dient het betaalde griffierecht van f 50,-- te worden vergoed. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, nu de hoofdzaak gegrond is verklaard.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
fungerend president
U I T S P R A A K
artikel 8:77 en 8:81 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)
artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr: AWB 00/1872 VRWET H (beroepszaak)
AWB 00/1871 VRWET H (voorlopige voorziening)
inzake: A, geboren op [...] 1980, afkomstig uit de
Democratische Republiek Congo (DRC), eiser/verzoeker, verder te noemen: eiser
gemachtigde: mr. R.J. Hamerslag, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. L.J.J. Stams, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Aan de orde is het beroep tegen het besluit van verweerder van 21 januari 2000, waarbij de niet-inwilliging van de aanvraag om eiser tot Nederland toe te laten als vluchteling en hem een vergunning tot verblijf te verlenen
wegens het bestaan van klemmende redenen van humanitaire aard, is gehandhaafd. Het bestreden besluit alsmede het beroepschrift zijn aan deze uitspraak gehecht.
1.2 Tevens is aan de orde het verzoekschrift van eiser om bij wijze van voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten, totdat op het beroep is beslist.
1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot
ongegrondverklaring van het beroep en afwijzing van het verzoek.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 14 juni 2000. Daarbij hebben eiser en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder a, Vw wordt een aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd wegens de kennelijke ongegrondheid ervan, onder meer indien zij is gegrond op omstandigheden ten tijde van
de bestreden beschikking die, hetzij op zichzelf of in verband met andere feiten in redelijkheid geen enkel vermoeden kunnen wekken dat rechtsgrond voor toelating bestaat.
2.2 Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Het door verweerder bij de toepassing van dit artikellid
gevoerde beleid is vastgelegd in de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc).
2.3 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag om toelating als vluchteling, samengevat weergegeven voorzover thans van belang, tijdens het eerste en het nader gehoor en bij correcties en aanvullingen het volgende naar voren
gebracht.
Eiser heeft een Congolese vader en een Rwandese moeder. Hij woonde
met zijn moeder en broers en zusters in Kinshasa. De neef van de moeder van eiser is directeur geweest van de Alliance des Forces Démocratiques pour la Libération du Congo-Zaïre (AFDL), welke onder leiding staat van de huidige
president van de DRC Laurent Kabila.
Op een bepaald moment hebben Rwandese leden van de AFDL geprobeerd Kabila uit de macht te zetten. Daarop heeft deze alle Rwandezen uit het land verjaagd. Rwandese leden van de AFDL kwamen bij eiser thuis. Daarom dachten de Congolese
autoriteiten dat eiser en zijn familie ook lid waren van de AFDL.
Vroeg in de ochtend van 22 juli 1998 heeft eiser, toen hij thuis kwam na een bezoek aan de discotheek, gezien dat zijn familie door de Congolese autoriteiten is meegenomen. Daarna hebben buren het huis van eiser en zijn familie
geplunderd. Die middag is eiser uit Kinshasa vertrokken. Na een aantal omzwervingen is hij uiteindelijk op 2 februari 1999 in Nederland gearriveerd.
2.4 In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat hij vanwege zijn Rwandese achtergrond in de DRC heeft te vrezen voor zijn leven. Eiser heeft verwezen naar het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 12 mei 1999.
2.5 In beroep heeft eiser aangevoerd dat hij half Tutsi is en dat hij gelet op voornoemd ambtsbericht behoort tot een van de
risicogroepen die in de DRC dodelijk worden vervolgd.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
2.6 Verweerder is in de bestreden beschikking, overigens niet zonder grond, uitgegaan van de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser over de Rwandese afkomst van zijn moeder, de (vermeende) betrokkenheid van zijn familie bij
de AFDL en de arrestatie van zijn moeder, broers en zusters, door de Congolese autoriteiten. Die verklaringen gelden dan ook als uitgangspunt voor de verdere beoordeling.
Weliswaar heeft eiser vage verklaringen afgelegd over zijn reis met een priester naar Nairobi, maar de rechtbank acht de conclusie die daaraan namens verweerder ter zitting is verbonden, namelijk dat het gehele asielrelaas als
ongeloofwaardig moet worden aangemerkt, te verstrekkend.
2.7 In het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 12 mei 1999 worden onder meer de volgende recente politieke ontwikkelingen geschetst: "De regering van Kabila kreeg vanaf begin 1998 een steeds smallere
machtsbasis: een groot aantal ministers en hoge overheidsfunctionarissen met een Tutsi-achtergrond werd in de loop van enkele maanden vervangen door bestuurders uit de Katangese kring van Kabila. (...) Half juli 1998 verslechterde
de politieke en veiligheidssituatie in de DRC nog verder. (...) De
opperbevelhebber van het Congolese leger, James Kabarehe, een Rwandese Tutsi, werd vervangen door Célestin Kifwa, een zwager van Kabila en net als hijzelf afkomstig uit Katanga. Op 28 juli 1998 werden alle Rwandese militairen die
zich op Congolees grondgebied bevonden verordonneerd het land te verlaten, onder dankzegging van hun belangrijke bijdrage aan de bevrijding van de DRC. Als gevolg daarvan braken op 2 augustus in de steden Bukavu en Goma gevechten
uit tussen achtergebleven Rwandese militairen en eenheden van het Congolese leger (FAC). Dit was het begin van de gewapende opstand tegen Kabila. (...) De overgebleven Tutsi leden van de regering en de administratie, waaronder de
minister van Buitenlandse Zaken Bizima Karaha en de pas benoemde Ministre d'Etat en voormalig secretaris-generaal van de AFDL Déogratias Buguera vluchten naar het buitenland en de minister van Financiën Tala N'Gai, die getrouwd is
met een Tutsi vrouw, werd gevangen genomen."
2.8 Voorts is in voornoemd ambtsbericht betreffende de situatie van Tutsi's onder meer het volgende vermeld: "De overheid voerde na het begin van de opstand in Kivu in augustus 1998 op radio en televisie een ongemeen felle
haatcampagne tegen de Tutsi's. Deze campagne heeft alle kenmerken van een etnische zuivering. Leden van de regering van Kabila hadden het zelfs over het verdelgen van
ongedierte. In Kinshasa werden razzia's gehouden waarbij veel Rwandese Tutsi's en Congolese Banyamulenge zijn opgepakt, gevangen genomen of vermoord. Enkelen zijn publiekelijk levend verbrand."
2.9 Aan verweerder moet worden toegegeven dat eiser zelf nooit met zoveel woorden heeft gesteld dat hij voor de helft van Tutsi afkomst is; eerst in beroep heeft zijn gemachtigde dat betoogd.
Eiser heeft aanvankelijk verklaard dat hij Bantu is aangezien zijn vader een Bantu is, dat zijn moeder de Rwandese nationaliteit heeft en dat hij haar etnische afkomst niet kent.
2.10 Dat neemt niet weg dat niet kan worden gesteld dat het bezwaar kennelijk ongegrond was in de strikte zin die aan artikel 7:3 Awb toegekend moet worden. Hetgeen namens eiser in eerste aanleg en in bezwaar naar voren is gebracht
had, bezien in het licht van de hierboven weergegeven passages van meergenoemd ambtsbericht, voor verweerder aanleiding dienen te zijn eiser te doen horen. De omstandigheden dat de moeder van eiser de Rwandese nationaliteit heeft,
dat zij geassocieerd wordt met de AFDL en is opgepakt door de Congolese autoriteiten, duiden er immers op dat zij (Rwandese) Tutsi is, althans door de autoriteiten in Congo als zodanig wordt beschouwd. Dat zou vervolgens weer
impliceren dat eiser, die met zijn broers en zusters bij zijn moeder woonde -zijn vader was overleden- als zoon van Rwandese Tutsi zal worden aangemerkt. Hoewel uit het ambtsbericht niet blijkt of personen die slechts ten dele van
(Rwandese) Tutsi afkomst zijn in zijn algemeenheid ook te vrezen hebben voor het regime van Kabila, acht de rechtbank dat zeker niet onaannemelijk, te minder nu naast zijn moeder ook de broers en zusters van eiser zijn opgepakt. Dat
eiser bij terugkeer een zelfde lot te wachten staat, acht de
rechtbank dan ook evenmin onaannemelijk.
2.11 Nu verweerder eiser op bezwaar niet heeft gehoord, is het beroep reeds wegens schending van de hoorplicht gegrond. De bestreden beschikking kan dan ook niet in stand blijven.
2.12 De rechtbank acht niet aannemelijk dat eiser tijdens een gehoor alsnog uitsluitsel zal kunnen geven over de etnische afkomst van zijn moeder. Overigens heeft eiser ter zitting ook toegegeven dat hij weinig aan zijn verklaringen
kan toevoegen.
De rechtbank ziet daarin evenwel geen aanleiding de
rechtsgevolgen van de te vernietigen beschikking in stand te laten. Zij meent dat mogelijk bij verweerder nog levende twijfel over de vraag of eiser in Congo voor vervolging te vrezen heeft, een en ander nu niet kan worden
vastgesteld dat zijn moeder Tutsi is, niet voor rekening van eiser dient te
komen en hem het voordeel van de twijfel toekomt.
2.13 Verweerder zal worden opgedragen een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een daartoe te stellen termijn.
2.14 Gegeven de beschikking in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
2.15 In dit geval bestaat aanleiding verweerder in de hoofdzaak met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten
bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op f 1.420,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van
eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
Nu het verzoek om voorlopige voorziening is gemotiveerd door verwijzing naar het beroepschrift, bestaat geen aanleiding voor een afzonderlijke proceskostenveroordeling voor het verzoek om voorlopige voorziening.
2.16 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde
griffierecht ad tweemaal f 50,-- dient te vergoeden.
3. BESLISSING
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden beschikking;
3.3 bepaalt dat verweerder binnen tien weken na datum van verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaarschrift van eiser van 22 juli 1999 dient te nemen;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem dient te vergoeden;
3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad f 50,--.
De president:
3.6 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.7 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad f 50,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.L. Grosheide, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, tevens fungerend president, en uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2000, in tegenwoordigheid van mr G.J. de Jong als
griffier.
afschrift verzonden op: 18 augustus 2000
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.