ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8070

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/5077, 99/5165
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Afghaanse Sikhs in Nederland en de beoordeling van vervolging op basis van religie en afkomst

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van twee Afghaanse Sikhs, eiseres A en eiser C, die sinds 25 december 1997 in Nederland verblijven. Zij hebben aanvragen ingediend voor toelating als vluchteling en voor een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden, welke door de Staatssecretaris van Justitie zijn afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld na bezwaar van eisers tegen deze besluiten. De eisers hebben verklaard dat zij in Afghanistan ernstig zijn gediscrimineerd en bedreigd vanwege hun geloof, wat hen heeft gedwongen te vluchten. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van hun situatie in Afghanistan onderzocht, inclusief de discriminatie die zij als Sikhs hebben ervaren, en de rol van de Taliban en Mujahedeen in hun vervolging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke kwetsbaarheid van Sikhs in Afghanistan en dat de afwijzing van de asielaanvraag niet voldoende gemotiveerd was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen nieuwe besluiten te nemen, waarbij de situatie van eisers en de algemene mensenrechtensituatie in Afghanistan in acht genomen moet worden. De rechtbank heeft ook de proceskosten toegewezen aan eisers, die in verband met de behandeling van hun beroep zijn gemaakt.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 99/5097 VRWET en AWB 99/5165 VRWET
inzake: A, wonende te B, eiseres, en
C, wonende te Haarlem, eiser
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, geboren op [...] 1946, en eiser, geboren op [...] 1937, bezitten de Afghaanse nationaliteit. Zij verblijven sedert 25 december 1997 als vreemdeling in de zin van de Vw in Nederland. Op 26 december 1997 hebben zij
aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Bij besluiten van 1 april 1998 heeft verweerder op deze aanvragen afwijzend
beslist. De aanvragen om toelating als vluchteling zijn niet ingewilligd vanwege kennelijke ongegrondheid. Eisers hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt bij bezwaarschrift van 29 april 1998, aangevuld met gronden op 25 juni
1998. Op 14 januari 1999 zijn eisers omtrent hun bezwaren gehoord door een ambtelijke commissie (AC) van verweerders ministerie. Bij besluiten van 11 mei 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. De besluiten zijn
diezelfde dag aan de gemachtigde van eisers gezonden.
2. Bij beroepschrift van 18 mei 1999, aangevuld met gronden op 2 juli 1999, hebben eisers tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 15 september zijn de op de zaken betrekking hebbende stukken van verweerder ter
griffie ontvangen. Bij brief van 23 mei 2000 heeft verweerder verzocht om het onderhavige beroep te voegen met het beroep van de zoon en schoondochter van eisers welk beroep aanhangig is bij deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem.
Bij brief van 26 mei 2000 heeft de gemachtigde van eisers verzocht om verdaging van de behandeling van het beroep. Bij brief van 30 mei 2000 heeft de rechtbank te kennen gegeven deze beide verzoeken niet in te willigen. In het
verweerschrift van 2 juni 2000 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2000. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J. Boetje, advocaat te Wassenaar. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. I.W. Neleman,
advocaat te 's-Gravenhage. Tevens was ter zitting aanwezig S.P. Baksoellah-Rauf, tolk in het Punjabi.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Eisers stellen zich op het standpunt dat zij in aanmerking komen voor toelating als vluchteling dan wel voor verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Daartoe hebben zij op 24
februari 1998 ten overstaan van een contactambtenaar, en in de aanvullingen en correcties op het rapport van dit nader gehoor, - samengevat - het volgende naar voren gebracht.
Eisers zijn Sikh en afkomstig uit Kabul in Afghanistan waar zij tot hun vlucht in december 1996 hebben gewoond. Met name sinds de komst van de Mujahedeen in 1992 zijn eisers gediscrimineerd. Eisers werden, net als de andere Sikhs in
Afghanistan, bedreigd, uitgescholden en bespuugd. Eiser werd op straat aan zijn baard getrokken en zijn tulband werd afgetrokken.
Eisers kregen slechtere spullen voor hun geld en de prijzen voor eten werden voor hen verdubbeld. Zij werden gedwongen om rundvlees te eten terwijl dit een heilig dier is. Er werd namelijk opzettelijk rundvlees door het vlees dat
zij kochten gemengd. Als eisers naar de Sikh tempel gingen werden zij lastig gevallen door moslims. Ook moslims die vroeger vrienden waren keerden zich tegen hen. Hen werd gezegd dat zij zich moesten bekeren tot de Islam. Alleen dan
zouden zij ongestoord kunnen leven. Eisers konden hun geloof niet uiten.
Eisers huis en winkels zijn verbrand. In 1993 zijn gewapende mannen het huis van eisers binnengevallen en hebben hun auto meegenomen en het achterhuis in brand gestoken terwijl eisers en hun familieleden nog binnen waren. Daarnaast
is eisers zoon in dat jaar ontvoerd en hebben eisers 25.000 USD aan losgeld moeten betalen. In 1994 is er een raket op eisers winkel terecht gekomen. Eiser is voorts in 1994 door de Mujahedeen mishandeld en in elkaar geslagen omdat
hij Sikh is.
De discriminatie van Sikhs - waaronder eisers - was zo ernstig dat het leven onhoudbaar werd. Veel Sikhs zijn dan ook weggegaan waardoor de situatie steeds nijpender werd. Eisers zijn in december 1996 ook vertrokken. Zij gingen op
weg naar Jalalabad omdat zij naar het buitenland wilden reizen. Bij een controle onderweg werden zij aangehouden door een moslimpartij, de Taliban. De Taliban wilden eisers kleinzoon meenemen, hetgeen eiseres heeft weten te
voorkomen door haar geld en juwelen af te geven. Omdat eiseres protesteerde tegen het meenemen van haar kleinzoon, werd zij dusdanig hard op haar voet geslagen dat zij geopereerd moest worden. Eiseres heeft hiervoor in Jalalabad
ongeveer anderhalve maand in het ziekenhuis gelegen waarvoor zij 400.000 Afghaanse rupies heeft moeten betalen. Dit was omdat zij Sikh is want officieel is het verboden geld te vragen voor een medische behandeling.
In Jalalabad zijn eisers bijna een jaar lang in de Sikh tempel gebleven.
Zij hebben daar geen problemen ondervonden omdat zij de tempel bijna nooit verlieten. Zolang zij in de tempel bleven waren zij betrekkelijk veilig, buiten de tempel niet. Als eiser de tempel verliet om boodschappen te doen dan
verkleedde hij zich als moslim.
In bezwaar en ten overstaan van de AC op 14 januari 1999 hebben eisers aanvullend het volgende naar voren gebracht. Eiser is in Kabul driemaal door moslims op straat mishandeld, beroofd en met de dood bedreigd als hij zich niet tot
de Islam zou bekeren en zijn haren zou knippen. Nadat de winkel van eisers was afgebrand, hadden zij geld nodig maar toen eiser bij zijn debiteuren geld kwam innen weigerden zij hem te betalen en werd hij in elkaar geslagen. Eiser
werd niet in het ziekenhuis opgenomen omdat hij Sikh is en eiseres heeft hem twee maanden lang thuis moeten verzorgen. Eind 1996 werd de winkel van eisers zoon door de Taliban vernield en in brand gestoken.
Toen eisers in Kabul geen onderdak meer hadden, verbleven zij aldaar in de Sikh tempel. Tijdens dit verblijf durfden zij nauwelijks naar buiten. Bijna dagelijks werden Sikhs opgepakt en gedwongen moslim te worden. Als eiser naar
buiten ging om andere Sikhs te bezoeken bedekte hij zijn gezicht met een sjaal. Veel woningen van Sikhs waren vernield en veel Sikhs waren al vertrokken of woonden in de tempel. Er vonden ook verkrachtingen plaats.
Bijna dagelijks kwamen verschillende mensen en groeperingen naar de tempel om geld van de Sikhs te eisen en hen te bedreigen. Deze mensen hadden hun gezichten bedekt en het was niet duidelijk van welke moslim groepering zij waren.
In de tempel werden geen Sikhs vermoord, maar wel in elkaar geslagen. De Taliban zijn één keer de tempel in gekomen en dreigden al schietend in de lucht met de dood of bekering indien eisers niet binnen drie maanden het land zouden
verlaten. Hierop zijn eisers in december 1996 samen met hun zoon, schoondochter en kleinkind gevlucht naar de Sikh tempel in Jalalabad, waarbij zij onderweg door de Taliban werden aangehouden en mishandeld. Eiseres is toen in elkaar
geslagen en daarbij brak zij haar been. Bovendien zijn er dingen gebeurd waarvoor eiser zich erg schaamt. Zij raakten aan de eer van eiseres. Toen eiseres probeerde te voorkomen dat de Taliban haar kleinzoon meenamen, scheurden zij
haar kleren en de kleren van haar schoondochter.
Hierna verbleven eisers in de tempel in Jalalabad. Gemiddeld verliet eiser één keer per week de tempel in Jalalabad om medicijnen te kopen of te telefoneren. Toen eiseres nog in het ziekenhuis lag, bezocht eiser haar gemiddeld
eenmaal per week. Na haar ontslag uit het ziekenhuis verliet eiseres de tempel niet. Door alle gebeurtenissen vreesden eisers dat zij bij een volgende confrontatie met de Taliban vermoord dan wel ernstig mishandeld en verkracht
zouden worden omdat zij Sikhs zijn en geen geld of goederen meer hadden om de wreedheden af te kopen. De Sikhs die in Jalalabad buiten de tempel woonden ondervonden veel problemen en waren allemaal van plan het land te verlaten.
Eiser is in Jalalabad eenmaal mishandeld toe hij onderweg was naar een crematie.
Eisers hebben via een tussenpersoon een stuk grond van hun ouders verkocht om aan geld te komen voor de reis naar het buitenland van henzelf en de reis van hun zoon en schoondochter. Eisers zijn later dan hun zoon en schoondochter
vertrokken omdat zij niet genoeg geld hadden en omdat eiseres voor een periode van vijf maanden niet kon reizen vanwege het herstel van haar been.
Uit het voorgaande blijkt dat eisers in de specifieke negatieve belangstelling stonden vanwege het feit dat zij Sikhs waren en niet slechts vanwege de algemene slechte situatie. Eisers werden vervolgd wegens geloof en/of afkomst.
Eisers en hun familie werden steeds weer het slachtoffer van de gewelddadigheden omdat zij geen moslim waren. Deze discriminatie leidde tot een onhoudbare situatie. Bovendien zijn eisers door zowel de Mujahedin als de Taliban
verhinderd hun godsdienst in vrijheid te beoefenen.
In de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken van 4 maart 1998 en 3 november 1998 (verder: de ambtsberichten) worden Sikhs als risicogroep gekwalificeerd. In IND-Werkinstructie 193 is naar aanleiding van deze
ambtsberichten geconcludeerd dat leden van bepaalde etnische of religieuze groepen, die zich bevinden in gebieden waar een hun vijandige beweging het voor het zeggen heeft, als kwetsbare groep dienen te worden aangemerkt. Gelet
hierop heeft verweerder in het nader gehoor ten onrechte niet doorgevraagd omtrent de positie van de Sikh-bevolkingsgroep en de problemen die eisers als gevolg daarvan hebben ondervonden.
Ter zitting heeft eiser gesteld dat hij slechts eenmaal niet vermomd als moslim de tempel in Jalalabad verliet. Dat was de keer dat hij naar een crematie ging en werd overvallen en mishandeld. Eiseres heeft niet eerder melding
gemaakt van de aantasting van haar eer omdat het moeilijk voor haar is om daarover te praten. Eiseres moest meer betalen voor haar behandeling in het ziekenhuis omdat zij Sikh is. Eiser heeft de betaling via een tussenpersoon
geregeld en weet niet precies wat anderen hebben betaald.
Eiseres werd beledigd en gediscrimineerd en kreeg haar behandeling te laat.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het niet aannemelijk is dat eisers in Afghanistan gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951
(het Vluchtelingenverdrag). De problemen die eisers stellen te hebben ondervonden van de kant van de Mujahedeen, kunnen niet relevant worden geacht voor de onderhavige beslissing. Deze problemen waren immers het gevolg van de
algemene situatie en hebben bovendien niet geleid tot het vertrek van eisers uit Afghanistan.
Ten aanzien van de problemen die eisers hebben ondervonden in de periode vanaf september/oktober 1996 tot aan het vertrek uit Afghanistan wordt het volgende overwogen. In het bezwaarschrift is aangevoerd dat eisers in de tempel in
Kabul door de Taliban zijn bedreigd. Echter, bij het AC gehoor hebben eisers aangegeven dat zij de identiteit van degenen die hen in de tempel bedreigden niet konden aangeven omdat deze personen hun gezicht bedekten. Eisers weten
derhalve niet wie hen in Kabul bedreigden. Uit de verklaringen van eisers en hun familieleden valt voorts niet op te maken dat de overval van de Taliban op weg naar Jalalabad enig verband hield met hun afkomst of religie. Uit de
beschrijvingen komt veel meer het beeld naar voren van een ordinaire roofoverval, waarbij het de overvallers slechts ging om materieel gewin.
Eiseres heeft eerst in bezwaar aangevoerd dat zij in haar vrouwelijke eer werd bedreigd. Deze verklaring is niet geloofwaardig. Eisers hebben immers verklaard dat deze bedreiging een zeer belangrijke aanleiding was om Afghanistan te
verlaten. Het had dan ook in de rede gelegen dat deze gebeurtenis reeds tijdens het nader gehoor zou zijn genoemd. Overigens heeft eiseres haar angsten voor een aantasting van de vrouwelijke eer niet of nauwelijks geconcretiseerd.
Voorts heeft eiser eerst in bezwaar naar voren gebracht dat hij in Jalalabad één keer is mishandeld. Het is niet duidelijk waarom eiser dit niet eerder naar voren heeft gebracht. Derhalve wordt aan deze verklaring niet de waarde
gehecht die eiser daar zelf aan hecht. Niet is duidelijk geworden door wie de mishandeling werd uitgevoerd noch dat deze verband hield met eisers geloofsovertuiging of afkomst.
Eiser heeft verklaard dat hij op weg was naar een crematie toen hij werd mishandeld. Derhalve valt op dat de algemene veiligheidssituatie in Jalalabad voor eiser kennelijk geen reden vormde om bijeenkomsten als deze te mijden.
Voorts heeft eiseres - tegen betaling - medische behandeling ontvangen in het ziekenhuis in Jalalabad. Eiser heeft haar daar eenmaal per week kunnen bezoeken en hij heeft haar veilig mee kunnen nemen uit het ziekenhuis naar de
tempel. Dit duidt er niet op dat de situatie in Jalalabad voor eisers onhoudbaar was.
Tijdens het AC gehoor zijn eisers geconfronteerd met informatie van de Canadese Immigratiedienst. Volgens deze informatie ondervinden Sikhs en Hindoes in Afghanistan niet veel problemen van de kant van de Taliban. De gemachtigde van
eisers is in staat gesteld om binnen twee weken te reageren op deze informatie hetwelk hij niet heeft gedaan. De informatie wordt hiermee geacht onweersproken te zijn.
Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht of gekomen op grond waarvan eisers om klemmende redenen van humanitaire aard in het bezit zouden moeten worden gesteld van een vergunning tot verblijf. Hiertoe wordt
overwogen dat niet is gebleken dat er een reëel risico bestaat dat eisers bij terugkeer zullen worden onderworpen aan een behandeling die strijd oplevert met artikel 3 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en
de fundamentele vrijheden (EVRM).
In het verweerschrift heeft verweerder als productie 4 een individueel ambtsbericht overgelegd van 28 december 1998 met als kenmerk DCP/AM-609167, samengevat inhoudende dat Sikhs in Afghanistan geen problemen ondervinden van de
Taliban.
Ter zitting geeft verweerder te kennen dat hetgeen in het bestreden besluit is gesteld omtrent de informatie van de Canadese immigratiedienst uit het besluit kan worden weggelaten.
De rechtbank overweegt het volgende.
4. Ingevolge artikel 1(A) van het Vluchtelingenverdrag in combinatie met artikel 15 Vw kunnen als vluchteling worden toegelaten vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waar zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging
wegens ras, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep.
5. Ingevolge artikel 11 lid 5 Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikellid het beleid dat
vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit
internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc).
6. De rechtbank stelt voorop dat de algemene en mensenrechtensituatie in Afghanistan - hoewel nog immer zorgwekkend - niet zonder meer tot het oordeel kan leiden dat eisers als vluchteling kunnen worden aangemerkt.
Beslissend is de individuele situatie van eisers, bezien in het licht van de algemene situatie in het land van herkomst. In dat licht zal aannemelijk moeten worden dat er feiten en omstandigheden zijn met betrekking tot eisers
persoonlijk, die hun vrees voor vervolging rechtvaardigen.
7. Het enkele feit dat eisers Sikh zijn is onvoldoende om aan te nemen dat eisers gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging. Het is echter wel een element dat dient te worden meegewogen bij de beoordeling van het asielrelaas.
8. In het nader gehoor van 24 februari 1998 heeft eiseres op pagina 3 gesteld dat eisers in december 1996 vanuit Kabul op weg gingen naar Jalalabad voor hun reis naar het buitenland. Eisers' vlucht nam derhalve een aanvang in
december 1996 en resulteerde uiteindelijk in eisers' asielaanvraag in Nederland op 26 december 1997. Voor de beoordeling van eisers¿ asielrelaas is derhalve de algemene situatie in Afghanistan en de positie van de Sikhs in de
periode voorafgaande aan en ten tijde van eisers vlucht, derhalve in de jaren 1995, 1996 en 1997, van belang.
9. Uit de algemene ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken (verder: ambtsberichten) van 4 maart 1998 en 3 november 1998, blijkt dat in de jaren 1995, 1996 en 1997 de algemene situatie in Afghanistan - en met name in en
rond Kabul - werd bepaald door een gewelddadige machtsstrijd tussen verschillende Mujahedeen-groeperingen en de opmars van de Taliban.
In september 1996 veroverden de Taliban de hoofdstad Kabul. De Taliban strijders namen veel Mujahedeen-strijders in hun geledingen op. De meeste "veroveringen" vonden plaats door omkoping en het overlopen van lokale
Mujahedeen-leiders. (Zie pagina 8 van het ambtsbericht van 4 maart 1998).
10. Voor wat betreft de positie van de Sikhs overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge IND-Werkinstructie nr. 39 van 23 november 1995, waren intimidaties en discriminatie van Sikhs die het leven onhoudbaar maken, een indicatie
voor de vluchtelingenstatus. Deze algemene indicatie voor een vluchtelingenstatus werd in IND-Werkinstructie nr. 168 van 22 april 1998 niet gehandhaafd omdat vrijwel alle Sikhs geremigreerd waren naar India, waardoor hun aantal in
Afghanistan praktisch tot nul was gereduceerd.
Ingevolge deze werkinstructie dient ruime aandacht te worden besteed aan de vraag of het aannemelijk is dat men een Afghaanse Sikh is. In IND- Werkinstructie nr. 193 van 15 februari 1999 staat - samengevat - op pagina 6 dat leden
van bepaalde etnische of religieuze groepen, die zich bevinden in gebieden waar een hun vijandige beweging het voor het zeggen heeft, tot een kwetsbare groep behoren. Het enkele behoren tot een dergelijke groep leidt op zichzelf
niet noodzakelijkerwijs tot problemen, het is echter wel een element dat dient te worden meegewogen bij de beoordeling van het asielrelaas. In Taliban-gebieden valt te denken aan alle niet-soennieten, waaronder Sikhs.
11. Aan de orde is de vraag of verweerder eisers asielrelaas heeft beoordeeld in het licht van de in rechtsoverwegingen 9 en 10 samengevat weergegeven algemene situatie in Afghanistan en de positie van de Sikhs in de jaren 1995,
1996 en 1997.
12.1 In het bestreden besluit worden de problemen die eisers hebben ondervonden van de zijde van de Mujahedeen, derhalve vóór september/oktober 1996, als niet relevant terzijde gesteld omdat zij het gevolg zouden zijn van de
algemene situatie en niet geleid zouden hebben tot eisers vertrek uit Afghanistan.
12.2 De in rechtsoverweging 2 weergegeven verklaringen van eisers omtrent hun behandeling onder het regime van de Mujahedeen, kunnen echter niet (allemaal) worden aangemerkt als het gevolg van de algemene situatie. Met name het
bespuwen en uitschelden van Sikhs op straat, en het trekken aan baarden en afrukken van tulbanden, zijn dusdanig specifiek tegen Sikhs gerichte handelingen dat zij niet kunnen worden aangemerkt als het gevolg een algemene
oorlogssituatie. Voorts kan verweerder ook niet zonder nadere motivering stellen dat het in brand steken van eisers huis en winkel en de ontvoering van eisers zoon, geen verband zouden hebben met het feit dat eisers Sikh zijn.
Verweerder hanteerde immers zelf in de periode van 23 november 1995 tot 22 april 1998 een werkinstructie waarbij intimidaties en discriminatie van Sikhs die het leven onhoudbaar maakt, een indicatie vormde voor een
vluchtelingenstatus. Dit geldt des te meer nu uit de tekst van IND-Werkinstructie nr. 168 van 22 april 1998 blijkt dat deze indicatie voor een vluchtelingenstatus niet langer werd gehandhaafd omdat de meeste Sikhs inmiddels uit
Afghanistan zijn vertrokken, en kennelijk niet omdat de situatie voor de nog aanwezige Sikhs zou zijn verbeterd.
12.3 Voorts kan niet zonder nadere motivering worden gesteld dat de problemen die eisers van de zijde van de Mujahedeen ondervonden niet hebben geleid tot hun vlucht. Deze problemen en de gevolgen daarvan vormen immers (mede) de
aanleiding tot en de achtergrond van eisers vlucht. Bovendien is de kwetsbaarheid van de Sikh als bevolkingsgroep, en van eisers persoonlijk, onder het regime van de Taliban, mede het gevolg van de behandeling van Sikhs onder het
regime van de Mujahedeen.
12.4 Daarnaast dient meegewogen te worden dat uit de in rechtsoverweging 9 weergegeven informatie blijkt dat veel Mujahedeen-strijders zich bij de Taliban hebben aangesloten. Hieruit blijkt dat ook na de machtsovername (deels)
dezelfde personen deel uit maakten van de heersende macht. Derhalve kan niet zonder meer gesteld worden dat de problemen die eisers van deze personen ondervonden na een machtsovername niet meer relevant zouden zijn.
12.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerders stelling dat de problemen die eisers van de zijde van de Mujahedeen hebben ondervonden voor de beoordeling van hun asielrelaas als niet relevant terzijde kunnen worden
gesteld, onvoldoende is gemotiveerd.
13. Uit het bestreden besluit blijkt ook overigens niet dat verweerder bij de beoordeling van het asielrelaas rekening heeft gehouden met de kwetsbare positie van Sikhs in Afghanistan. Met name blijkt dit niet uit de stelling van
verweerder dat niet is gebleken dat de overval en mishandeling van eisers door de Taliban in 1996 noch de mishandeling van eiser in 1997, gemotiveerd werden door eisers afkomst of religie. Gelet op de inhoud van de in
rechtsoverweging 10 weergegeven IND-Werkinstructies en op hetgeen overigens over de situatie in die periode in Afghanistan bekend is, acht de rechtbank het echter voldoende aannemelijk dat deze overval en mishandeling (mede)
gemotiveerd werden door het feit dat eisers Sikh waren.
Het door verweerder als productie 4 bij het verweerschrift overgelegde individuele ambtsbericht van 28 december 1998 - samengevat inhoudende dat Sikhs in Afghanistan geen problemen ondervinden van de Taliban - maakt dit niet anders.
Met name niet nu verweerder ter zitting niet heeft kunnen verklaren hoe dit individueel ambtsbericht zich verhoudt met de (latere) IND-werkinstructie nr. 193 van 15 februari 1999 waarin Sikhs in Taliban- gebieden worden aangemerkt
als een kwetsbare groep.
14. Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat eisers asielrelaas niet is beoordeeld in het licht van de algemene situatie in Afghanistan ten tijde van eisers vlucht, noch dat verweerder de positie van Sikhs als kwetsbare
groep in Afghanistan voldoende heeft meegewogen. Het bestreden besluit is dan ook onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
15. De rechtbank overweegt ten overvloede dat uit het verslag van het AC-gehoor van 14 januari 1999 blijkt dat eiseres is gehoord door een mannelijke voorzitter. Haar is niet de mogelijkheid geboden te worden gehoord door een
vrouwelijke voorzitter, ook niet nadat eiseres emotioneel werd bij het spreken over het voorval waarbij haar kleren door de Taliban werden gescheurd. Na inlassing van een korte pauze is over dit onderwerp verder niet gehoord. De
rechtbank is van oordeel dat deze gang van zaken - mede in het licht van werkinstructie 148 betreffende vrouwen in de asielprocedure - getuigt van een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit. Het gaat dan ook niet aan
om eiseres in het betreden besluit tegen te werpen dat zij haar angsten voor de aantasting van haar eer niet nader heeft geconcretiseerd. Het enkele feit dat eiseres de aantasting van haar eer eerst in bezwaar naar voren heeft
gebracht, is onvoldoende reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van dit onderdeel van het relaas. Eisers hebben immers door hun reactie en uitlatingen voldoende duidelijk gemaakt dat dit voor hen beiden een moeilijk
onderwerp is om over te praten, hetgeen gelet op de aard van het onderwerp niet onbegrijpelijk is.
16. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
17. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken.
Deze kosten zijn begroot op ƒ 1420,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
18. Ingevolge artikel 8:74 lid 1 Awb, dient het griffierecht te worden vergoed door de rechtspersoon, aangewezen door de rechtbank.
De rechtbank beslist daarom als volgt:
III. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt de bestreden besluiten;
3. bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eisers betaalde griffierecht ad ƒ 50,- (zegge vijftig gulden);
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op ƒ 1420, (zegge duizendvierhonderdentwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2000, door mr. C.P.E. Meewisse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Jong, griffier.
Afschrift verzonden op: 4 september 2000
Conc:AJ
Coll:
Bp: -
D: B