ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8062

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/2980
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • F. Salomon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van een Somalische vreemdeling met een aanvraag voor een vergunning tot verblijf

In deze zaak verzocht een Somalische vrouw, geboren in 1971, om een voorlopige voorziening in verband met haar aanvraag voor een vergunning tot verblijf. De vrouw had op 23 februari 2000 een aanvraag ingediend, maar deze werd op 20 april 2000 buiten behandeling gesteld door de Staatssecretaris van Justitie wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De vrouw maakte bezwaar tegen deze beslissing en verzocht de rechtbank om de uitzetting te schorsen totdat op haar bezwaar was beslist. De rechtbank oordeelde dat de uitzettingsbeslissing onrechtmatig was, omdat er een redelijke kans bestond dat het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag om een vergunning tot verblijf zou slagen. De president van de rechtbank overwoog dat de vrouw niet in staat was om aan het mvv-vereiste te voldoen, aangezien zij geen paspoort kon verkrijgen door de afwezigheid van een overheid in Somalië. Bovendien was het onredelijk om van haar te verlangen dat zij de mvv-aanvraag in een ander land indiende, gezien de omstandigheden. De rechtbank wees het verzoek toe en verbood de uitzetting van de vrouw totdat er op haar bezwaar was beslist. Tevens werd de Staatssecretaris van Justitie veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
president
Uitspraak
op grond van artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 00/2980 VRWET
inzake : A, wonende te B, verzoekster,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Verzoekster, geboren op [...] 1971, bezit de Somalische nationaliteit. Bij brief van haar gemachtigde mr. A.P. van den Akker, advocaat te Amersfoort, van 23 februari 2000 aan de korpschef van de regiopolitie te Utrecht, door deze
ontvangen op 14 maart 2000, heeft verzoekster een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf. Bij besluit van 20 april 2000 heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld wegens het ontbreken van een
geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verweerder heeft bij de uitreiking van het besluit op 20 april 2000 - op voorhand - meegedeeld dat uitzetting gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is, niet achterwege zal
worden gelaten. Verzoekster moet er dan ook rekening mee houden binnenkort uit Nederland te worden verwijderd. Op 2 mei 2000 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 april 2000.
2. Bij verzoekschrift van 2 mei 2000, ontvangen op 3 mei 2000, heeft verzoekster de president van de rechtbank verzocht de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten, te schorsen totdat op bezwaar is beslist.
Bij brief van 14 juni 2000 heeft verzoekster de gronden van het bezwaar en het onderhavige verzoek ingediend. De op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder zijn op 11 juli 2000 ter griffie ontvangen. In zijn
verweerschrift van 8 augustus 2000 heeft verweerder geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek en tot ongegrondverklaring van het bezwaar met toepassing van artikel 33b van de Vw.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2000.
Verzoekster is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van den Akker, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F.L. Bolkestein, advocaat te 's-Gravenhage. Tevens waren de echtgenoot en een kind van
verzoekster ter zitting aanwezig.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de uitzettingsbeslissing te schorsen en een daartoe strekkende voorlopige voorziening te treffen. Dit is het geval indien het belang van verzoeker bij de gevraagde voorziening
zwaarder dient te wegen dan verweerders belang bij onmiddellijke uitvoering van zijn beslissing. De beslissing uitzetting niet achterwege te laten is eveneens onrechtmatig indien de beslissing in strijd is met verdragsbepalingen of
andere rechtsregels, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur daaronder begrepen. In het bijzonder is die beslissing ingevolge artikel 32, eerste lid onder b van de Vw onrechtmatig indien er aanleiding bestaat om aan te nemen
dat het bezwaar tegen het besluit dat strekt tot weigering van de toelating, een redelijke kans van slagen heeft.
2. Het in dat kader gegeven oordeel over de rechtmatigheid van de uitzettingsbeslissing is niet bindend in een bodemprocedure.
3. De president gaat uit van de volgende feiten.
Verzoekster verblijft sinds 7 december 1995 als vreemdeling in de zin van de Vw in Nederland. Zij heeft op die dag asielaanvragen ingediend. De procedure die op deze aanvragen volgde, heeft niet tot verblijfsaanvaarding geleid.
Verzoekster is op 22 december 1997 hier te lande gehuwd met C, geboren op [...] 1962 te Somalië, (inmiddels) van Nederlandse nationaliteit. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren: D op [...] 1998 en E op [...] 1999. Beide
kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster beoogt met de onderhavige aanvraag verblijf bij haar echtgenoot.
In reactie op de onderhavige aanvraag heeft de korpschef bij brief van 15 maart 2000 verzoekster in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 7 april 2000 bij de vreemdelingen-dienst een geldige mvv over te leggen dan wel aan te geven
op welke gronden zij meent van het mvv-vereiste te kunnen worden vrijgesteld. Bij brief van 29 maart 2000 heeft verzoekster verwezen naar de toelichting op de aanvraag in de brief van haar gemachtigde van 23 februari 2000.
4. Verzoekster meent dat zij in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste, omdat het op grond van haar individuele omstandigheden van bijzondere hardheid zou getuigen het mvv-vereiste te stellen. Aan alle voorwaarden
voor toelating bij Nederlandse echtgenoot wordt voldaan.
Daarbij is het onmogelijk voor verzoekster om te voldoen aan het mvv- vereiste. Zij heeft geen paspoort en kan er ook geen verkrijgen wegens het ontbreken van een overheid in Somalië, die paspoorten uitgeeft. Daarom kan zij niet
naar Somalië reizen om daar een mvv aan te vragen. Bovendien kan zij in Somalië ook geen mvv-aanvraag indienen aangezien daar geen Nederlandse ambassade is. Voorts kan zij bij gebreke van een paspoort naar geen enkel ander land
reizen om er een mvv-aanvraag in te dienen. Voor zover verzoekster al naar Somalië of elders zou kunnen reizen, is de duur van een mvv-procedure en een eventuele bezwaarprocedure, gezien de achterstanden bij de IND, zodanig lang dat
verzoekster jarenlang van haar gezin gescheiden zou worden als zij aan het mvv-vereiste wordt gehouden.
Mede gelet op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), getuigt het onverkort handhaven van het mvv-vereiste van een onevenredige hardheid. Van belang hierbij
is nog dat haar echtgenoot al sinds 1987 in Nederland verblijft en dat hij volledig in de Nederlandse samenleving is geïntegreerd.
5. Verweerder meent dat verzoekster niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Verzoekster kan geen geslaagd beroep doen op de hardheidsclausule. De door haar aangevoerde omstandigheden zijn niet zodanig
uitzonderlijk dat het onverkort vasthouden aan het mvv-vereiste van bijzondere hardheid zou getuigen. De omstandigheid dat zij geen paspoort kan verkrijgen en de omstandigheid dat het wellicht problematisch zal zijn om in een aan
Somalië grenzend land een mvv-aanvraag in te dienen, zijn niet toereikend voor een geslaagd beroep op de hardheidsclausule. Daarbij heeft verzoekster ook niet aannemelijk gemaakt dat zij bij het wachten op een mvv onoverkomelijke of
anderszins onaanvaardbare problemen zal ondervinden. In dit verband heeft verweerder verwezen naar een uitspraak van de rechtbank, zittinghoudende te Haarlem, van 29 november 1999 (AWB 99/2394 VRWET). Voorts is niet aannemelijk
geworden dat verzoekster geen toestemming kan verkrijgen om de mvv-procedure af te wachten in Kenya of Ethiopië, de landen met een Nederlandse vertegenwoordiging die het dichtst bij Somalië liggen. Verder meent verweerder dat het
ook in het kader van artikel 8 van het EVRM niet onredelijk is het mvv-vereiste te stellen. Handhaving van het mvv-vereiste houdt niet noodzakelijkerwijs in dat aan het gezinsleven niet te eniger tijd hier te lande inhoud kan worden
gegeven.
6. De president overweegt het volgende.
7. Ingevolge artikel 4:5 van de Awb kan een aanvraag buiten behandeling worden gesteld indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte
gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag
aan te vullen.
8. In het eerste lid van artikel 16a van de Vw, in werking getreden op 11 december 1998, is bepaald dat een aanvraag om een vergunning tot verblijf slechts in behandeling wordt genomen indien de vreemdeling beschikt over een geldige
mvv, welke de vreemdeling heeft aangevraagd bij en welke aan de vreemdeling is verstrekt door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of van bestendig verblijf van de vreemdeling.
9. In hoofdstuk A4/6.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994 is met betrekking tot artikel 16a van de Vw bepaald:
Een land van bestendig verblijf is een land waar de vreemdeling gerechtigd is voor drie maanden te verblijven. Indien in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf geen Nederlandse vertegenwoordiging aanwezig is, dan
dient de mvv te zijn afgegeven door de Nederlandse vertegenwoordiging die het dichtst in de buurt van het land van herkomst of bestendig verblijf is gevestigd.
10. In artikel 16a, derde lid van de Vw is een zestal categorieën van vreemdelingen genoemd die van het bezit van een mvv zijn vrijgesteld.
Daarnaast is in artikel 52a van het Vreemdelingenbesluit (Vb), eveneens op 11 december 1998 in werking getreden, nog een twaalftal categorieën van vreemdelingen genoemd die van het bezit van een mvv zijn vrijgesteld.
Verder kan krachtens artikel 16a, zesde lid van de Vw in zeer bijzondere, individuele gevallen voor het in behandeling nemen van een aanvraag om toelating worden afgezien van het vereiste mvv-bezit. Dit is de zogeheten
hardheidsclausule.
11. Verzoekster heeft in het kader van haar beroep op de hardheidsclausule aangevoerd dat zij in Somalië geen mvv kan aanvragen aangezien er geen Nederlandse vertegenwoordiging aanwezig is. Verweerder heeft dit erkend en betoogd dat
verzoekster, ingevolge het beleid ter zake, neergelegd in hoofdstuk A4/6.3 van de Vc, een mvv dient aan te vragen bij de Nederlandse vertegenwoordiging die het dichtst in de buurt van Somalië is gevestigd. De president ziet zich
gesteld voor de vraag of dit van verzoekster kan worden verlangd. Naar het oordeel van de president kan deze eis slechts worden gesteld als deze een wettelijke basis heeft. Vooralsnog ziet de president niet in dat artikel 16a van de
Vw deze basis bevat. Artikel 16a van de Vw spreekt immers expliciet van een aanvraag bij en afgifte door de Nederlandse vertegenwoordiging in het land van herkomst of bestendig verblijf. In de wetsgeschiedenis zijn evenmin
aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat artikel 16a van de Vw de door verweerder bedoelde strekking zou hebben. Eerder lijkt de tegenovergestelde conclusie gerechtvaardigd. Namens verweerder is ter zitting verklaard dat van
verzoekster wordt verwacht dat zij zich in persoon meldt bij de Nederlandse vertegenwoordiging die het dichtst in de buurt van Somalië is gevestigd. In kamerstuk 25 433, nr. 6, blz. 6 onderaan, wordt echter namens de
initiatiefnemers van het wetsvoorstel gesteld: "Met deze bepaling wordt beoogd te voorkomen dat de vreemdeling een mv (bedoeld zal zijn: mvv) aanvraagt in een land waar betrokkene voor korte tijd verblijft doch niet woonachtig is."
Hieruit blijkt dat met de wet kennelijk niet wordt beoogd dat de mvv in een ander land dan het land van herkomst of bestendig verblijf wordt aangevraagd. De stelling namens verweerder ter zitting gedaan dat de in de Vc neergelegde
eis in het belang van de vreemdeling moet worden geacht omdat onverkorte toepassing van artikel 16a, eerste lid van de Vw met zich zou brengen dat vreemdelingen uit een land zonder Nederlandse vertegenwoordiging niet voor een mvv in
aanmerking zouden kunnen komen, kan evenmin worden aanvaard. Met deze stelling ziet verweerder er aan voorbij dat ingevolge artikel 16a, vierde lid van de Vw andere dan de in het derde lid aangeduide vreemdelingen van het bezit van
een mvv kunnen worden vrijgesteld zodat verweerder niets in de weg staat om te bevorderen dat zo'n uitzondering wordt opgenomen ten behoeve van vreemdelingen als hier bedoeld. De president tekent hierbij nogmaals aan dat de
bewoordingen van artikel 16a van de Vw duidelijk zijn. In de wet in formele zin kan worden neergelegd dat een mvv moet worden aangevraagd in een ander - al dan niet naburig - land ingeval in het land van herkomst of bestendig
verblijf geen Nederlandse vertegenwoordiging aanwezig is, maar zulks is niet geschied.
12. Op grond van het voorgaande kan het bezwaar tegen het besluit om verzoeksters aanvraag buiten behandeling te stellen, thans een redelijke kans van slagen niet worden ontzegd. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder niet in
redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn beslissing om uitzetting gedurende het bezwaar niet achterwege te laten. Het verzoek wordt dan ook toegewezen.
13. De president acht geen termen aanwezig om, met toepassing van artikel 33b van de Vw, tevens over de niet-inwilliging van de aanvraag om toelating te beslissen.
14. Gelet op de voorgaande overwegingen is er aanleiding om verweerder als (gedeeltelijk) in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op Fl. 1.420,= als kosten
van verleende rechtsbijstand. Onder de gegeven omstandigheden is er tevens aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:82, vierde lid van de Awb, waarin is bepaald dat de uitspraak kan inhouden dat het betaalde griffierecht geheel
of gedeeltelijk wordt vergoed door de rechtspersoon, aangewezen door de president.
III. BESLISSING
De president
1. wijst het verzoek toe in die zin dat verweerder wordt verboden verzoekster te (laten) uitzetten zolang niet op haar bezwaarschrift is beslist;
2. veroordeelt verweerder in de kosten van het geding, aan de zijde van verzoekster begroot op Fl. 1.420,= (zegge veertienhonderdentwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
3. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht ad Fl. 225,= (zegge tweehonderdvijfentwintig gulden).
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2000 door mr. F. Salomon, fungerend president, in tegenwoordigheid van mr. Y.M.J. Lemmens, griffier.
Afschrift verzonden op: 11 september 2000
Conc: YL
Coll:
Bp: -
D: A
220797