ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8060

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/60214
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. van Bennekom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de bewaring van een minderjarige vreemdeling en schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 24 augustus 2000 uitspraak gedaan in een beroepszaak tegen de Staatssecretaris van Justitie. Eiser, een minderjarige vreemdeling van Chinese nationaliteit, was op 1 augustus 2000 in bewaring gesteld op grond van artikel 26, eerste lid onder b van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring, waarbij hij opheffing van de maatregel en schadevergoeding heeft gevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, terwijl hij in het ziekenhuis lag, door de politie was gehoord en twee dagen later in zijn huis was herkend. De rechtbank oordeelde dat de bewaring onrechtmatig was, omdat verweerder niet had voldaan aan de vereisten voor de inbewaringstelling van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. De rechtbank constateerde dat er geen contact was opgenomen met het Rayonbureau Penitentiair Consulenten (RPC) om te informeren naar de mogelijkheid om eiser binnen vier dagen te plaatsen in een inrichting voor kinderbescherming. Dit was in strijd met het beleid dat van toepassing was op eiser. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de bewaring ingaande 11 augustus 2000 en kende eiser een schadevergoeding toe van ƒ 1.850,-- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van ƒ 1.420,--. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 34a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 00/60214 VRWET
inzake: A, van (gestelde) Chinese nationaliteit, verblijvende in het Jongeren Opvangcentrum (JOC) te Amsterdam, eiser,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij bevel tot bewaring van 1 augustus 2000 is eiser op grond van artikel 26, eerste lid onder b van de Vw in bewaring gesteld. Verweerder heeft op 1 augustus 2000 schriftelijk een last tot uitzetting van eiser gegeven.
Bij beroepschrift van 1 augustus 2000 heeft mr. B. Snoeij, advocaat te Amsterdam, namens eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede
toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 10 augustus 2000. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. Snoeij, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. B.A. Heemskerk, werkzaam
bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
Tevens was ter zitting aanwezig M. van Ravenswaay-Noteboom-Oei, tolk in de Kantonese taal.
II. OVERWEGINGEN
De rechtbank constateert dat blijkens de verklaring van de tolk eiser de Kantonese taal slechts enigszins verstaat en niet vloeiend spreekt. Eiser spreekt Mandarijnen-Chinees, maar geeft ter zitting via de tolk vervolgens ook zelf
te kennen het Kantonees enigszins te verstaan, waarop hem en zijn advocaat is meegedeeld dat zal worden bezien in hoeverre de behandeling kan doorgaan met de tolk Kantonees. Tijdens de behandeling is de rechtbank niet gebleken dat
eiser de tolk niet heeft kunnen verstaan. Hem is gelegenheid gegeven desgewenst iets op te merken, van welke gelegenheid hij ook gebruikt heeft gemaakt.
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Eiser is, terwijl hij in het ziekenhuis lag, door de politie gehoord en twee dagen later in zijn huis door dezelfde politieagent herkend. Hij is vervolgens op grond van artikel 19 Vw staande gehouden. Volgens het proces-verbaal ter
zake van artikel 19, tweede lid Vw was echter al in het ziekenhuis gebleken dat er concrete aanwijzingen waren dat eiser illegaal in Nederland verbleef. Eiser had dan ook direct in bewaring gesteld dienen te worden op grond van
artikel 26 Vw.
Voorts is eiser in bewaring gesteld op grond van artikel 26, eerste lid onder b Vw, terwijl er al een last tot uitzetting was gegeven. Eiser is van zijn vrijheid beroofd op grond van een bevel tot bewaring dat niet juist is. Er is
geen ruimte om dit als abuis te lezen. Niet van belang daarbij is of eiser al dan niet in zijn belangen is geschaad.
Voorts heeft eiser de leeftijd van 15 jaar, hetgeen niet door verweerder is betwist. Eiser is op 1 augustus 2000 in bewaring gesteld, op 2 augustus 2000 aangemeld bij het Rayonbureau Penitentiair Consulenten (RPC) en op 8 augustus
2000 overgeplaatst naar het JOC. Niet gebleken is dat op het moment van de inbewaringstelling contact is opgenomen met het RPC om te informeren naar de mogelijkheid om eiser binnen vier dagen te plaatsen in een inrichting voor
kinderbescherming. Eiser is dan ook in strijd met het voor hem geldende beleid in bewaring gesteld en te laat overgeplaatst. Ten slotte betwijfelt eiser of er een laissez-passer zal worden afgegeven.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
De ophouding op grond van artikel 19 Vw is geschied om te onderzoeken of eiser inderdaad (nog) illegaal in Nederland verbleef. Normaal gesproken wordt dan, hoewel het niet is vermeld in het proces-verbaal, een onderzoek gedaan of de
vreemdeling vermeld staat in de Gemeentelijke Basisadministratie en het zogenoemde DVAS. Eiser is niet onredelijk lang opgehouden.
Op het bevel tot bewaring is vermeld dat de uitzetting zal worden gelast.
Er is echter sprake van een verschrijving. Verweerder zal de Dienst Vreemdelingenpolitie verzoeken een proces-verbaal op te maken dat de gehanteerde grond per abuis is aangegeven. Een categoriewijziging is dan ook niet nodig.
Verweerder stelt desgevraagd dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat eiser niet minderjarig is.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van het beleid zoals neergelegd in A7/1.4.4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994, kan alleenstaande jeugdige vreemdelingen in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar slechts op grond van de Vw hun vrijheid worden
ontnomen, indien de tenuitvoerlegging uiterlijk binnen vier dagen kan plaatsvinden in een inrichting voor kinderbescherming.
Verweerder heeft niet gemotiveerd gesteld dat eiser 16 jaar of ouder is.
Evenmin heeft de rechtbank ambtshalve aanleiding daartoe te besluiten. Er wordt dan ook van uitgegaan dat op eiser eerdergenoemde speciale regeling van toepassing is. De rechtbank constateert dat verweerder niet getoetst heeft aan
de hiervoor genoemde op eiser van toepassing zijnde speciale regeling tot vrijheidsontneming. Niet gebleken is dat verweerder op het
moment van inbewaringstelling contact heeft opgenomen met het RPC om te informeren naar de mogelijkheid om eiser binnen vier dagen te plaatsen in een inrichting voor kinderbescherming.
De rechtbank is van oordeel dat nu deze toets niet op het moment van inbewaringstelling heeft plaatsgevonden de bewaring op 1 augustus 2000 in strijd met het door verweerder gevoerde beleid is toegepast. Voorts neemt de rechtbank in
aanmerking dat het na eisers inbewaringstelling tot 8 augustus 2000 heeft geduurd alvorens eiser in een inrichting voor kinderbescherming werd geplaatst. De rechtbank gaat er op grond van de stukken van uit dat eiser tot dat moment
in een politiecel heeft verbleven.
Uit het voorgaande volgt dat de onrechtmatigheid van de jegens eiser toegepaste maatregel, die reeds een feit was toen het bevel tot bewaring werd gegeven, nadien niet verloren is gegaan.
Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 11 augustus 2000.
Uit het voorgaande volgt dat al het overige dat door eiser is aangevoerd geen bespreking behoeft.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 34j Vw toe te kennen en wel tot een bedrag van ƒ 200,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten
onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en ƒ 150,-- per dag dat eiser in het JOC ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal ƒ 1.850,--.
Gelet op het vorengaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op ƒ 1.420,-- als kosten van
verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 11 augustus 2000 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot ƒ 1.850,-- (achttienhonderdenvijftig gulden), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot ƒ 1.420,-- (veertienhonderdentwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2000, in tegenwoordigheid van mr. M.H.R. de Boer, griffier.
Afschrift verzonden op: 12 september 2000
Conc.: MB
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de
uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring bij de griffie van deze rechtbank.