ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8055

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/11007
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J. van Uchelen
  • W.L.J. Fernhout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een vergunning tot verblijf op basis van gezinsvorming en de beoordeling van voldoende middelen van bestaan

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 19 mei 2000 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van eiseres A, geboren in 1978 en van Poolse nationaliteit, voor een vergunning tot verblijf bij haar partner. De aanvraag was eerder door de Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door mr. S. van Dijk, afgewezen op grond van onvoldoende middelen van bestaan van de referent. Eiseres, bijgestaan door haar advocaat mr. E. Lucas, heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waaronder de financiële situatie van de referent en de toepasselijke wet- en regelgeving. De rechtbank oordeelde dat de referent niet voldeed aan de vereisten voor voldoende middelen van bestaan, zoals gedefinieerd in de Vreemdelingenwet. Eiseres stelde dat de referent in de verkeerde tariefgroep was ingedeeld, wat zijn netto-inkomen negatief beïnvloedde. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris de aanvraag ten onrechte had afgewezen, omdat de vergelijking van het netto normbedrag voor gezinnen met het inkomen van de referent als alleenstaande niet rechtvaardig was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden beschikking en droeg de Staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
Uitspraak
reg.nr. Awb 99/11007 VRWET Z VB
inzake: A,
geboren op [...] 1978,
verblijvende te B,
van Poolse nationaliteit,
IND dossiernummer 9902.15.8085,
eiseres,
gemachtigde: mr. E. Lucas, advocaat te Lelystad;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. S. van Dijk, ambtenaar ten
departemente.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 17 november 1998 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel "verblijf bij partner C
(verder te noemen: referent)" gedaan. Bij beschikking van onbekende datum (ongedateerd) heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd. Deze beschikking is op 20 januari 1999 aangetekend verzonden naar het laatst bekende adres van
eiseres.
1.2 Eiseres heeft daartegen bij brief van 12 februari 1999 admistratief beroep (moet zijn bezwaar) ingediend. Bij beschikking van 8 november 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 2 december 1999 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking, waarmee de onderhavige procedure is ingeleid.
1.4 De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 20 april 2000. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2 OVERWEGINGEN
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op grond van artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf geweigerd worden op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie
hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen welke voortvloeien uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien met
hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
2.3 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet gebleken is dat referent duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van de Vw, waaronder wordt verstaan een netto inkomen dat tenminste gelijk is aan het
netto normbedrag voor echtparen/gezinnen, in casu f 2018,44 per maand (excl. vakantietoeslag).
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat referent (thans) in de verkeerde tariefgroep is ingedeeld, waardoor zijn netto-maandinkomen lager uitvalt, wordt het volgende overwogen. Nu nimmer door referent is aangetoond dat zijn
netto-inkomen daadwerkelijk is gestegen door verandering van belastingschaal, doch slechts wordt volstaan met een verwijzing naar een onzekere toekomstige gebeurtenis, kan reeds hierom worden geconcludeerd dat niet wordt voldaan aan
de voorwaarden voor toelating in het kader van gezinsvorming.
Van een schending van het recht op gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), is geen sprake.
2.4 Eiseres stelt zich op het standpunt, dat de inkomsten van haar partner ten onrechte als onvoldoende worden aangemerkt. Referent is thans nog ingedeeld in tariefgroep 2. Doordat hij de volledige zorg heeft over zijn partner, zou
dat tariefgroep 3 moeten zijn, althans worden. Dat zulks niet mogelijk is op dit moment, is gelegen in externe omstandigheden. Eiseres heeft nog geen vergunning tot verblijf en derhalve ook nog geen sofi-nummer. Zonder een
sofi-nummer kan de belastingdienst niet overgaan tot het alvast gaan toepassen van het gehuwden-tarief.
Eiseres ziet voorts niet in dat toepassing van het gehuwdentarief een onzeker in de toekomst gelegen omstandigheid is. De toepasselijkheid vloeit immers rechtstreeks voort uit de belastingwetgeving, waarvan de draagwijdte kennelijk
niet heeft meegespeeld in de besluitvorming op het bezwaar. Dit is onzorgvuldig.
2.5 Ter beoordeling ligt voor de vraag of in casu sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan aan eiseres een vergunning tot verblijf moet worden verleend. Als uitwerking van de globale
beleidslijn met betrekking tot de klemmende redenen van humanitaire aard hanteert verweerder voor een aantal categorieën van vreemdelingen bijzondere criteria. In onderhavig geval dient ten aanzien van eiseres te worden getoetst aan
de criteria voor verblijf bij partner, zoals omschreven in hoofdstuk B1/3 Vc 1994.
2.6 Op grond van voornoemd beleid is - voor zover hier van belang - het volgende bepaald. Aan de partner van een Nederlander kan verblijf hier te lande worden toegestaan indien:
- degene bij wie toelating als gezinslid wordt beoogd, duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. Onder voldoende middelen van bestaan wordt verstaan een netto-inkomen, dat tenminste gelijk is aan het
bestaansminimum voor een gezin in de zin van de Algemene bijstandswet (Abw).
Middelen van bestaan worden als duurzaam beschouwd indien deze voor een periode van nog ten minste een jaar beschikbaar zijn;- (...).
2.7 De duurzaamheid van de inkomsten is niet in geschil. Partijen twisten over de vraag of referent beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Uit de door eiseres overgelegde salarisspecificaties valt af te leiden dat het netto maandinkomen van referent f 1835,01 bedraagt. Volgens TBV 1999/15 is het normbedrag f 2018,44 (excl. vakantietoeslag). Uitgaande van deze gegevens
beschikt referent niet over voldoende middelen van bestaan.
2.8 Eiseres heeft echter aangevoerd dat referent in de verkeerde tariefgroep is ingedeeld. Referent zou eigenlijk in tariefgroep 3 moeten zitten, zodat verweerder rekening diende te houden met een hoger netto maandinkomen. Eiseres
heeft een berekening gemaakt waaruit blijkt dat het netto maandinkomen van referent f 2.404,-- zou bedragen indien hij ingedeeld zou zijn in tariefgroep 3.
Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat eiseres niet gevolgd wordt in bovengenoemde stelling.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat het onder de genoemde omstandigheden niet redelijk is dat verweerder, die er voor heeft gekozen netto-bedragen met elkaar te vergelijken en daarmee fiscale invloeden heeft geaccepteerd, het
netto normbedrag uit de Awb voor gezinnen en ongehuwd samenwonenden vergelijkt met het netto inkomen van referent als alleenstaande. Eiseres wordt door hantering van deze rekenmethode in een positie gebracht die geen rechtvaardiging
vindt in de ratio van het door verweerder gevoerde beleid, welke ratio inhoudt dat voorkomen moet worden dat na toelating van het betreffende gezinslid aanspraak op een (aanvullende) bijstandsuitkering ontstaat danwel een beroep op
een andere uitkering gefinancieerd uit de openbare middelen moet worden verleend.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder met inachtneming van het bovenstaande op het bezwaar zal dienen te beslissen, hetgeen betekent dat verweerder het netto normbedrag uit de Awb voor gezinnen en ongehuwd
samenwonenden dient te vergelijken met het inkomen van referent zoals dat eruit zal zien als tariefgroep 3 daarop wordt toegepast.
2.9 De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de bestreden beschikking niet in stand kan worden gelaten. Het beroep is derhalve gegrond.
2.10 De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiseres gemaakte proceskosten en het door haar betaalde griffierecht. Aangezien ten behoeve van eiseres krachtens de Wet op de rechtsbijstand
een toevoeging is verleend, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb vergoeding van de door eiseres gemaakte proceskosten aan de griffier te geschieden.
3 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking van 8 november 1999 en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het
griffierecht ad f 225,= aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ad f 1420,= onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. van Uchelen en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2000 in tegenwoordigheid van mr. W.L.J. Fernhout als griffier.
----------------
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open (artikel 33 e Vw).
Afschrift verzonden op: 19 mei 2000