ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7594

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/7161
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandelingstelling aanvraag verblijfsvergunning

In deze zaak gaat het om een beroep van eiseres, een Marokkaanse vrouw, tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie om haar aanvraag voor verlenging van de verblijfsvergunning buiten behandeling te stellen. Eiseres verblijft sinds 30 november 1997 in Nederland en heeft op 27 januari 1999 een aanvraag ingediend om haar verblijfsvergunning te verlengen, met als doel verblijf bij haar echtgenoot. De aanvraag werd echter buiten behandeling gesteld omdat eiseres niet tijdig had voldaan aan de vereisten, waaronder het overleggen van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak versneld heeft behandeld.

Tijdens de zitting op 23 mei 2000 heeft de rechtbank de feiten en omstandigheden van de zaak besproken. Eiseres stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat zij niet op de hoogte was van de rappel-brief die naar haar oude adres was gestuurd. De rechtbank oordeelde echter dat het de verantwoordelijkheid van eiseres was om haar adreswijziging door te geven aan de autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van eiseres als een aanvraag om eerste toelating moest worden beschouwd, wat betekende dat haar recht op verblijf in Nederland niet meer geldig was.

De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake was van een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor het familie- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de Staatssecretaris om de aanvraag buiten behandeling te stellen niet in strijd was met dit artikel, omdat er geen sprake was van een weigering van verblijf.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard, de beslissing van de Staatssecretaris vernietigd en bepaald dat er een nieuw besluit moest worden genomen met inachtneming van de uitspraak. Eiseres werd ook in de proceskosten vergoed.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 99/7161 VRWET
inzake: A, wonende te B, eiseres,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, geboren op [...] 1969, bezit de Marokkaanse nationaliteit.
Zij verblijft sedert 30 november 1997 als vreemdeling in de zin van de Vw in Nederland. Op 27 januari 1999 heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend om verlenging van de aan haar
verleende vergunning tot verblijf met als doel: "verblijf bij echtgenoot C". Bij besluit van 9 maart 1999 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Eiseres heeft tegen dit besluit op 25 maart 1999, aangevuld bij
brief van 29 april 1999, bezwaar gemaakt.
Dit bezwaar is bij besluit van 29 juni 1999 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 23 juli 1999, aangevuld bij brief van 20 augustus 1999, heeft eiseres tegen dit afwijzende besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen
behandelen. Op 5 januari 2000 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen.
In het verweerschrift van 12 mei 2000 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2000.
Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door mr. E. Stap, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Y. Kalden, gemachtigde, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders
ministerie.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Eiseres is gehuwd met C. Staande dit huwelijk is op 19 april 1993 een zoon, genaamd D geboren. Op 15 december 1997 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf ingediend met als doel: "verblijf bij
echtgenoot C', welke aanvraag is ingewilligd. De gevraagde vergunning is verleend tot 15 december 1998.
Bij brief van 15 oktober 1998 (verder: rappel-brief) heeft de Vreemdelingenpolitie te B eiseres gewezen op het feit dat de geldigheid van haar verblijfsvergunning afloopt op 15 december 1998 en is aan eiseres een aanvraagformulier
voor verlenging van de geldigheidsduur van de aan haar verleende vergunning tot verblijf verstuurd. Deze brief is verstuurd naar het laatst bekende adres van eiseres en onbestelbaar retour gekomen. Op 27 januari 1999 heeft eiseres
zich gemeld bij de Vreemdelingenpolitie te B en heeft aldaar de onderhavige aanvraag ingediend. Bij brief van 29 januari 1999 heeft de Vreemdelingenpolitie te B eiseres verzocht om op 17 februari 1999 in persoon te verschijnen en
aan te tonen dat zij in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv), dan wel om gemotiveerd aan te geven dat zij in aanmerking komt voor een vrijstelling van het mvv-vereiste. Eiseres is op 17
februari 1999 in persoon bij de Vreemdelingenpolitie te B verschenen. Op deze datum is eiseres een brief in handen gesteld waarin vermeld staat dat van haar wordt verwacht dat zij een ingevulde checklist mvv-vereiste inlevert voor 2
maart 1999. Eiseres heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is aangetoond dat eiseres in aanmerking komt voor één van de vrijstellingenscategorieën genoemd in artikel 16a Vw, dan wel in artikel 52a van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
Ingevolge artikel 4:5 Awb kon de aanvraag van eiseres om een vergunning tot verblijf buiten behandeling worden gesteld.
Eiseres is in de gelegenheid gesteld om binnen een redelijke termijn aan te tonen dat zij in het bezit is van een geldige mvv of in aanmerking komt voor een vrijstelling van het mvv-vereiste. De termijnoverschrijding
van de aanvraag om verlenging van de aan haar verleende vergunning tot verblijf, kan niet verschoonbaar worden geacht. Gelet op het bepaalde in artikel 17, eerste lid Vw jo artikel 57 Vb, behoort het tot de verantwoordelijkheid van
eiseres om binnen de gestelde termijn een verandering in woon- of verblijfsplaats aan de korpschef te melden. Nu eiseres dit heeft nagelaten dient het feit dat de rappel-brief naar het verkeerde adres is gestuurd, voor het risico
van eiseres te komen. Gezien het bovenstaande dient de onderhavige aanvraag te worden aangemerkt als een aanvraag om eerste toelating. Voorts merkt verweerder met betrekking tot artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van
de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) op dat van inmenging in het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven geen sprake is. Er is namelijk geen sprake van een weigering om eiseres hier te lande voor
het beoogde doel verblijf toe te staan. De aanvraag is immers buiten behandeling gesteld. Deze buiten behandelingstelling heeft daarnaast niet tot gevolg dat eiseres een verblijfstitel wordt ontnomen die haar tot het uitoefenen van
het familie- en gezinsleven in staat stelde. Evenmin is gebleken van dusdanige bijzondere feiten of omstandigheden dat uit het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven de positieve verplichting voortvloeit eiseres
verblijf hier te lande toe te staan.
Tenslotte is het aan eiseres zelf te wijten dat haar aanvraag buiten behandeling is gesteld.
4. Eiseres heeft naar voren gebracht dat gezien het gestelde van verweerder dat de rappel-brief van 15 oktober 1998 onbestelbaar retour is gekomen, verweerder wist, althans had kunnen weten dat de brief eiseres niet had bereikt. Het
had op de weg van verweerder gelegen om te onderzoeken wat de reden hiervoor was, namelijk de verhuizing van eiseres. Eiseres erkent dat zij deze verhuizing niet, althans niet tijdig aan de Vreemdelingenpolitie te B heeft
doorgegeven. Het ligt echter op de weg van verweerder om het nieuwe adres van eiseres te achterhalen door hiernaar te informeren bij de Gemeentelijke Basisadministratie. Verweerder heeft in strijd met de zorgvuldigheid gehandeld
door dit na te laten. Eiseres is derhalve van mening dat het te laat indienen van de aanvraag om verlenging van haar vergunning tot verblijf verschoonbaar is en dat de aanvraag in behandeling had behoren te worden genomen. Voorts
levert het besluit een schending op van artikel 8 van het EVRM. In dit verband merkt eiseres op dat het mvv-vereiste geen van de belangen dient zoals genoemd in artikel 8, tweede lid, van het EVRM. In beroep stelt eiser dat haar
aanvraag ten onrechte is aangemerkt als een aanvraag om eerste toelating in plaats van een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de aan haar verleende vergunning tot verblijf. Indien de aanvraag in behandeling was
genomen had de weigering om eiseres voorgezet verblijf toe te staan een schending van artikel van het 8 EVRM met zich meegebracht.
De rechtbank overweegt het volgende.
5. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende
zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan
gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
6. Ingevolge artikel 16a, eerste lid, Vw wordt een aanvraag om een vergunning tot verblijf slechts in behandeling genomen indien de vreemdeling beschikt over een geldige mvv, die aan hem is afgegeven in zijn land van herkomst of in
zijn land van bestendig verblijf.
7. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres ten aanzien van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding als een beroep op artikel
52a, aanhef en onder e Vb, waarin is bepaald dat vreemdelingen die niet tijdig een aanvraag hebben ingediend om een verlenging van de geldigheidsduur van hun vergunning tot verblijf wegens omstandigheden die hun niet zijn toe te
rekenen, kunnen worden vrijgesteld van de eis van het bezit van een geldige mvv. De rechtbank is van oordeel dat het beroep hierop niet slaagt. Ingevolge het bepaalde in artikel 17, eerste lid, Vw jo artikel 57 Vb, zijn
vreemdelingen aan wie het krachtens een der bepalingen van de artikelen 9 tot en met 10 Vw is toegestaan in Nederland te verblijven, verplicht in geval van adreswijziging binnen de gemeente waar zij wonen of verblijven, binnen vijf
dagen daarvan kennis te geven aan de korpschef aldaar. Het lag derhalve op de weg van eiseres om verweerder op de hoogte te stellen van haar nieuwe adres. De gevolgen van het afzien hiervan komen derhalve voor het risico van
eiseres. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige zaak geen grond bestaat voor vrijstelling van het mvv-vereiste vanwege een niet aan eiseres toe te rekenen termijnoverschrijding bij het indienen
van de aanvraag.
8. Niet is gebleken dat eiseres op andere gronden van het mvv-vereiste dient te worden vrijgesteld terwijl het beroep op de hardheidsclausule evenmin slaagt. Immers, naar het oordeel van de rechtbank is in casu geen sprake van
dusdanige bijzondere feiten en omstandigheden in de zin van artikel 16a, zesde lid, Vw, welke ertoe nopen dat verweerder ten gunste van eiseres had moeten afwijken van het mvv-vereiste.
9. Vaststaat dat in dit geding sprake is van familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Met betrekking tot het beroep op dit artikel wordt het volgende overwogen.
10. In artikel 8, eerste lid EVRM is bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn familie- en gezinsleven ("family life"). Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag in de
uitoefening van dit recht toegestaan, dan voorzover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land,
het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Op grond van vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor
de Rechten van de Mens geldt daarbij als uitgangspunt dat artikel 8 van het EVRM geen algemene verplichting met zich meebrengt gezinshereniging of gezinsvorming mogelijk te maken door immigratie toe te staan. Teneinde de omvang van
de uit deze verdragsbepaling voortvloeiende verplichting van verweerder te bepalen en de door verweerder gemaakte belangenafweging te beoordelen, worden de feiten en omstandigheden van het individuele geval in ogenschouw genomen.
11. Ten onrechte heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat van inmenging in het recht op eerbiediging van het familie-en gezinsleven geen sprake is. Als gevolg van de niet-verschoonbare
termijnoverschrijding heeft verweerder -terecht- de aanvraag van eiseres, in juridische zin, als een eerste aanvraag kunnen beschouwen. Dit brengt echter nog niet met zich mee dat het gezinsleven van eiseres met haar echtgenoot en
kind in Nederland eveneens kan worden beoordeeld als betrof het een eerste toelating in Nederland. Verweerders beslissing, dat de aanvraag van eiseres als een eerste aanvraag moet worden beschouwd en niet als een aanvraag om
verlenging, brengt namelijk impliciet met zich mee dat een einde wordt gemaakt aan het rechtmatig verblijf in Nederland en het gezinsleven dat eiseres alhier met haar echtgenoot en kind onderhoudt. Met deze omstandigheid had
verweerder dan ook, bij het maken van de belangenafweging in de zin van artikel 8 EVRM, uitdrukkelijk rekening moeten houden. De rechtbank is gezien het bovenstaande van
oordeel dat het bestreden besluit op dit punt niet deugdelijk is gemotiveerd. Het bestreden besluit komt derhalve - onder gegrondverklaring van het hiertegen ingestelde beroep - voor vernietiging in aanmerking.
12. Nu het beroep gegrond wordt verklaard is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft
moeten maken. Deze kosten zijn begroot op f 1.420,- als kosten van de verleende rechtsbijstand.
13. Ingevolge artikel 8:74, eerste lid Awb, dient het griffierecht te worden vergoed door de rechtspersoon, aangewezen door de rechtbank.
De rechtbank beslist daarom als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaald dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad f 225,- (zegge:
tweehonderdenvijfentwintig gulden);
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op f 1.420,- (zegge: veertienhonderdentwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2000, door mr. D. Radder, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.A.J. Hubel, griffier.
Afschrift verzonden op:
Conc.: SH
Coll:
Bp:-
D:b
110497