ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7589

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/5210
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van verzoek om heroverweging van asielaanvraag en oplegging van vrijheidsbeperkende maatregel

In deze zaak gaat het om een vreemdeling, eiser, die sinds 16 januari 1999 in Nederland verblijft en op 21 januari 1999 een aanvraag heeft ingediend voor toelating als vluchteling. Deze aanvraag werd op 10 februari 1999 door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen, omdat deze niet-ontvankelijk was. Eiser heeft vervolgens meerdere verzoeken ingediend, waaronder een verzoek om een voorlopige voorziening, dat op 7 mei 1999 werd afgewezen. Na een aantal verdere verzoeken en beslissingen, waaronder een intrekking van een eerdere beslissing door verweerder op 30 mei 2000, heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift van 26 januari 2000. De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van verweerder van 25 januari 2000 moet worden aangemerkt als een besluit waartegen rechtsmiddelen openstaan. De rechtbank heeft besloten dat er geen twijfel bestaat over de uitspraak die gegeven moet worden en heeft verweerder opgedragen binnen zes weken na bekendmaking van de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een van de partijen in de kosten te veroordelen. De uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh en openbaar uitgesproken op 4 augustus 2000.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 33a Vreemdelingenwet
_______________________________________________
Reg.nr : AWB 00/5210 VRWET
Inzake : A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde mr. G.E.M. Later, advocaat te Den Haag,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Eiser, geboren op [...] 1979, bezit de Turkse nationaliteit en verblijft sedert 16 januari 1999 in Nederland als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw). Op 21 januari 1999 heeft hij een aanvraag ingediend om toelating
als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard.
Hierop is door verweerder op 10 februari 1999 afwijzend beslist. De aanvraag om toelating als vluchteling is niet ingewilligd wegens de niet-ontvankelijkheid ervan. Tevens is ten laste van eiser de vrijheidsbeperkende maatregel van
artikel 18a Vw opgelegd. Bij schrijven gedateerd 12 februari 1999 heeft eiser de rechtbank verzocht een voorziening te treffen. Bij uitspraak (reg. nr. AWB 99/1159 VRWET) van 7 mei 1999 van deze rechtbank is het verzoek om een
voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard.
Op 12 mei 1999 heeft eiser opnieuw een verzoek ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf. Hierop is door verweerder op 27 mei 1999 opnieuw afwijzend beslist, eveneens vanwege
niet-ontvankelijkheid van de aanvraag om toelating als vluchteling en onder toepassing van de maatregel van artikel 18a Vw. Bij schrijven van 28 mei 1999 heeft eiser tegen deze beslissing beroep ingesteld bij deze rechtbank en op 30
mei 1999 heeft hij de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening is ingetrokken bij schrijven van
17 november 1999.
Nadat eiser op 10 juni 1999 is verwijderd naar Turkije, is hij op 8 oktober 1999 weer naar Nederland teruggekeerd.
Bij schrijven van 17 november 1999 en 17 januari 2000 heeft eiser verweerder verzocht de beslissing op het asielverzoek in te trekken en over te gaan tot verlening van de vluchtelingenstatus dan wel een status ingevolge artikel 3
EVRM. Bij brief van 25 januari 2000 heeft verweerder daarop aan eiser geadviseerd een nieuwe aanvraag in te dienen. Op 26 januari 2000 heeft eiser schriftelijk bezwaar gemaakt bij verweerder tegen de inhoud van dit schrijven.
Op 3 mei 2000 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld, gericht tegen het door verweerder niet tijdig beslissen op een door hem op 26 januari 2000 ingediend bezwaarschrift.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de
rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk
niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
In de onderhavige zaak ziet de rechtbank aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid ingevolge dit artikel, nu op de grondslag van het beroepschrift en de door partijen overgelegde stukken er redelijkerwijs geen twijfel
mogelijk is over de te geven uitspraak. Zij overweegt daartoe het volgende.
2. In de eerste plaats dient de vraag te worden beantwoord of de brief van verweerder van 25 januari 2000 moet worden aangemerkt als een beschikking waartegen rechtsmiddelen openstaan. De rechtbank stelt voorop dat de brieven van de
gemachtigde van eiser van 17 november 1999 en 17 januari 2000, hoewel daarin niet met zoveel woorden sprake is van een herzieningsverzoek, wel als zodanig kunnen worden beschouwd. Naar het oordeel van de rechtbank kan de brief van
verweerder van 25 januari 2000 dan ook worden beschouwd als een weigering op het verzoek tot heroverweging te besluiten. Verweerder weigert in deze brief immers een inhoudelijke beoordeling van het verzoek te geven en stelt dat
eiser een nieuwe aanvraag moet indienen, zodat sprake is van een besluit dat is gericht op rechtsgevolg zoals bedoeld in artikel 3:1, eerste lid AWB. Het door eiser bij verweerder gemaakte bezwaar is dan ook ontvankelijk.
3. De rechtbank merkt voorts op dat het haar ambtshalve bekend is dat verweerder bij schrijven van 30 mei 2000 de beslissing van 27 mei 1999 (waartegen beroep was ingesteld en waarvan herziening is verzocht) heeft ingetrokken.
Gezien het voorgaande verschillen partijen niet langer van mening over de onjuistheid van dat besluit. Rest het belang van eiser bij het tijdig door verweerder nemen van een nieuw besluit in de plaats van het ingetrokken besluit.
Ingevolge artikel 6:19, derde lid van de AWB staat intrekking van het bestreden besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft.
Eisers belang bij een spoedige nieuwe beslissing had eiser ingevolge het bepaalde in artikel 6:20, vierde lid, AWB te gelde kunnen maken in de beroepsprocedure die hij inmiddels heeft ingetrokken. Nu eiser echter mogelijkerwijs
hierbij door de rechtbank op een verkeerd spoor is gezet, bestaat er toch aanleiding verweerder op te dragen binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen, te rekenen vanaf de datum van de bekendmaking van deze uitspraak.
6. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de kosten van de andere partij, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1 draagt verweerder op binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen;
2. wijst af het meer of anders gevorderde.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet
te worden gehoord.
Aldus gedaan door mr. M.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2000, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Repelius-van der mei als griffier.
afschrift verzonden op: