ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7588

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/7985
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F. Salomon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf op grond van humanitaire redenen

In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser, een Iraakse nationaliteit houder, voor toelating als vluchteling en de verlening van een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden. Eiser is op 18 juni 1998 Nederland binnengekomen en heeft op 19 juni 1998 aanvragen ingediend voor vluchtelingenstatus en een verblijfsvergunning. Deze aanvragen zijn op 28 oktober 1998 afgewezen, maar eiser kreeg een voorwaardelijke vergunning tot verblijf voor een jaar. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 14 juli 1999 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, waarin hij verzocht om vernietiging van het besluit en erkenning als vluchteling.

De rechtbank heeft de zaak versneld behandeld en op 5 juli 2000 uitspraak gedaan. Eiser heeft zijn standpunt toegelicht, waarbij hij zijn activiteiten voor de Patriottische Unie van Koerdistan (PUK) en de gevolgen daarvan voor zijn veiligheid in Irak naar voren heeft gebracht. Verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, heeft echter betoogd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een belangrijke politieke tegenstander is van de autoriteiten in Irak en dat zijn activiteiten niet van zodanig belang zijn dat ze hem het vluchtelingenstatus zouden moeten opleveren.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser geen vluchteling is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de activiteiten van eiser niet voldoende zijn om te concluderen dat hij gegronde vrees voor vervolging heeft. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser een binnenlands vestigingsalternatief heeft in het door de PUK gecontroleerde gebied in Noord-Irak. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van zijn aanvragen door de Staatssecretaris van Justitie in stand blijft.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr. : AWB 99/7985 VRWET
Inzake : A, wonende te B, eiser,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiser, geboren op [...] 1973, bezit de Iraakse nationaliteit. Eiser is op 18 juni 1998 Nederland ingereisd. Op 19 juni 1998 heeft hij aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf
op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Bij besluit van 28 oktober 1998 heeft verweerder op deze aanvragen afwijzend beslist en aan eiser een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) verleend voor de periode van
19 juni 1998 tot 19 juni 1999. De aanvraag om toelating als vluchteling is niet ingewilligd vanwege kennelijke ongegrondheid daarvan.
Eiser heeft tegen dit besluit bij bezwaarschrift van 2 november 1998, aangevuld bij brief van 20 november 1998, bezwaar gemaakt. Bij besluit van 14 juli 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat de
geldigheidsduur van eisers vvtv niet zal worden verlengd. Het besluit is bij brief van dezelfde datum aan de gemachtigde van eiser gezonden.
2. Bij beroepschrift van 19 juli 1999, aangevuld bij brief van 28 juli 1999, heeft eiser tegen dit besluit, voor zover daarbij het bezwaar ongegrond is verklaard, beroep ingesteld bij de rechtbank. In beroep heeft eiser verzocht het
bestreden besluit te vernietigen en te bepalen dat eiser alsnog als vluchteling zal worden erkend, althans aan hem alsnog een vergunning tot verblijf zal worden verleend. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te
zullen behandelen. Op 11 januari 2000 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 23 mei 2000 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Eiser heeft bij brief van 13 juni 2000 nog nadere stukken ingediend. Verweerder heeft er ter zitting geen bezwaar tegen gemaakt dat deze stukken bij de beschouwingen worden betrokken.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2000. Eiser
is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S. van Waegeningh, advocaat te 's-Gravenhage. Tevens was ter zitting aanwezig S.R. Gaffaf,
tolk.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij in aanmerking komt voor toelating als vluchteling dan wel voor verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Hij stelt Koerd te zijn en te
zijn geboren in Arbil, Noord-Irak, alwaar hij zijn hele leven heeft verbleven. Hij heeft naar voren gebracht dat hij actief lid van de Patriottische Unie van Koerdistan (PUK) is en in opdracht van de PUK activiteiten verrichtte.
Eiser heeft voor de PUK onder meer medicijnen gesmokkeld alsmede aan de PUK informatie verstrekt over de Koerdistaanse Democratische Partij (KDP). Eiser verrichtte de smokkelwerkzaamheden samen met vier andere personen. Het contact
met de hogere leden van de PUK en opdrachtgevers verliep via een zekere C, een lid van de PUK. Eiser had geen direct contact met zijn opdrachtgevers. Eiser verkocht als dekmantel voor zijn smokkelactiviteiten ook olie en benzine.
Op 25 mei 1995 is eiser opgepakt door de Centraal Iraakse regering omdat zijn broer, D, wegens zijn politieke activiteiten naar
Nederland was gevlucht. Eiser is een maand gedetineerd geweest en is toen weer onvoorwaardelijk vrijgelaten. Hij is gedurende deze detentie geslagen.
Op 7 september 1996 is eiser door de KDP opgepakt omdat de KDP vermoedde dat eiser lid was van de PUK. Eiser heeft erkend lid te zijn geweest van de PUK, maar heeft destijds verklaard dat hij niet langer lid was van de PUK.
Eiser is gedurende deze detentie geslagen en na twee weken weer onvoorwaardelijk vrijgelaten.
In de nacht van 10 op 11 mei 1998 wachtte eiser samen met E, eveneens smokkelaar en lid van de PUK, op medicijnen die zij van twee andere PUK- leden en vrienden van eiser zouden ontvangen. Aangekomen op de afgesproken plaats in
Chama Dizra zagen eiser en E twee auto's. Eiser vermoedde dat het een patrouille van de KDP en de Centraal Iraakse overheid betrof.
Eisers vrienden gaven eiser een signaal met de richtingaanwijzers dat hij en E weg moesten gaan. Twee dagen later hoorde eiser dat zijn vrienden waren opgepakt. Eisers broer F is twee dagen na de arrestaties van eisers vrienden in
plaats van eiser opgepakt omdat eiser afwezig was.
In bezwaar benadrukt eiser dat het er niet toe doet of de door hem verrichtte activiteiten tegen de Centraal Iraakse autoriteiten als belangrijk moeten worden betiteld of niet, aangezien in een staat als Irak de door hem verrichte
activiteiten reeds tot ernstige repercussies kunnen leiden.
Bij brief van 13 juni 2000 heeft eiser verklaringen overgelegd van zijn moeder, waarin zij heeft verklaard dat F inmiddels tot tien jaar gevangenisstraf is veroordeeld omdat hij de broer is van D en eiser.
Eisers echtgenote is naar haar ouders vertrokken. Zodra de autoriteiten dat ontdekten is zij, samen met haar vader, aangehouden omdat ze op zoek waren naar eiser. Voorts is bij deze brief een arrestatiebevel van de Centraal Iraakse
autoriteiten overgelegd waaruit blijkt dat de arrestatie van eiser gevorderd wordt. Eiser is van mening dat hij in bezwaar had moeten worden gehoord en wenst dat dit alsnog zal gebeuren.
Ter zitting heeft eiser zijn standpunt gehandhaafd en nader toegelicht.
Voorts heeft eiser zijn stelling dat de weg naar PUK-gebied leidt door gebied dat wordt gecontroleerd door de KDP en de PUK nader uitgelegd, in die zin dat wordt erkend dat er geen gebied is dat zowel door de KDP als de PUK wordt
gecontroleerd, doch bedoeld is dat op de weg naar PUK-gebied zowel controleposten van de KDP als de PUK voorkomen. Eiser heeft verklaard dat hij het arrestatiebevel heeft weten te bemachtigen via een familielid dat een beroemd lid
is van de Baath-partij. Eiser heeft betoogd dat de
brief waarin is vermeld dat de echtgenote van eiser is benaderd door de autoriteiten en het arrestatiebevel een nadere onderbouwing zijn van een reeds eerder ingenomen stelling.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen vluchteling is.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een belangrijk politiek tegenstander is van de KDP of de Centraal Iraakse autoriteiten. De eerdere arrestatie van eiser door de KDP in verband met zijn vermeende PUK- lidmaatschap leidt
niet tot een ander oordeel. Niet gebleken is dat deze actie op de persoon van eiser was gericht, doch veeleer is aannemelijk dat deze actie deel uitmaakte van een grootschalige actie van de KDP waarbij veel burgers willekeurig
werden opgepakt. Eiser heeft voorts niet aannemelijk kunnen maken dat de Centraal Iraakse of KDP-autoriteiten op de hoogte zijn van zijn smokkelactiviteiten. Eiser heeft immers slechts het vermoeden dat het auto's van de Centraal
Iraakse en de KDP-autoriteiten betrof. Daarenboven heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn vrienden, eveneens smokkelaars, die door de autoriteiten zijn opgepakt, zijn naam bekend zullen maken.
Dat eisers broer F twee dagen na de arrestatie van eisers vrienden is opgepakt, is, nog daargelaten dat niet is aangetoond dat F is opgepakt ten gevolge van activiteiten van eiser, op geen enkele wijze aangetoond of anderszins
aannemelijk gemaakt. De brief geschreven door eisers moeder is niet afkomstig uit een objectieve bron.
Het feit dat D, eisers broer die tevens hier te lande verblijft, problemen heeft met de Centraal Iraakse autoriteiten, brengt niet met zich dat eiser vluchteling is. Eiser is weliswaar op 25 mei 1995 door de Centraal Iraakse
autoriteiten opgepakt, maar hij is een maand later weer onvoorwaardelijk vrijgelaten.
Zelfs indien aangenomen moet worden dat de Centraal Iraakse autoriteiten of de KDP-autoriteiten op de hoogte zijn van de activiteiten van eiser levert dit nog geen vluchtelingschap op. Eiser behoort niet tot één van de risicogroepen
zoals genoemd in de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken van 31 maart 1998 en 13 november 1998. Het door de PUK gecontroleerde gebied kan voor eiser als binnenlands vestigingsalternatief dienen. Niet aannemelijk
geworden is dat de PUK-autoriteiten niet in staat of bereid zouden zijn eiser in PUK-gebied tegen de KDP-autoriteiten te beschermen. Eisers stelling dat de weg naar het PUK-gebied wordt gecontroleerd door de KDP en de PUK faalt,
aangezien er geen gebied is dat zowel door de PUK als de KDP wordt gecontroleerd.
Ter zitting heeft verweerder zijn standpunten gehandhaafd. Met betrekking tot hetgeen door eiser ter zitting is aangevoerd omtrent de door de KDP uitgeoefende controles op de weg naar het PUK-gebied stelt verweerder zich op het
volgende standpunt. Eiser kan rechtstreeks naar Sulaymaniyah vliegen, nog daargelaten dat uit eerdergenoemde ambtsberichten niet is gebleken dat de weg naar het PUK-gebied een probleem oplevert.
Ten aanzien van het bij de brief van 13 juni 2000 overgelegde arrestatiebevel en de daarbij overgelegde brief van eisers moeder, waarin staat vermeld dat de echtgenote van eiser door de autoriteiten is lastig gevallen, stelt
verweerder zich op het standpunt dat deze stukken niet in eerste aanleg zijn overgelegd en niet zijn op te vatten als een nadere onderbouwing van een eerder ingenomen stelling, zodat deze stukken, gelet op de ex tunc toetsing, niet
kunnen worden meegenomen bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
Ter zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat de authenticiteit van het arrestatiebevel niet vast staat.
De rechtbank overweegt het volgende.
4. Ingevolge artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (het Vluchtelingenverdrag) in combinatie met artikel 15 Vw kunnen als vluchteling worden toegelaten vreemdelingen die afkomstig
zijn uit een land waar zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens ras, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging,
nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep.
5. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw, kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikellid het
beleid dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende
uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc).
6. Vooropgesteld moet worden dat de algehele situatie in Irak zorgwekkend is, maar niet zodanig dat het leidt tot het oordeel dat asielzoekers afkomstig uit dat land, thans zonder meer als vluchteling moeten worden aangemerkt, dan
wel dat hen bij terugkeer naar het land van herkomst een behandeling te wachten staat zoals bedoeld in artikel 3 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser, gelet op de door eiser in Irak verrichtte activiteiten, geen vluchteling is. Deze activiteiten zijn van te gering
belang om tot gegronde vrees voor vervolging te kunnen leiden, nog daargelaten dat onzeker is of de Centraal Iraakse autoriteiten of KDP-autoriteiten van deze activiteiten van eiser op de hoogte zijn. De arrestaties van eiser door
de Centraal Iraakse autoriteiten op 25 mei 1995 en door de PUK-autoriteiten op 7 september 1996, leiden evenmin tot het oordeel dat eiser vluchteling is. Eiser is na beide arrestaties weer onvoorwaardelijk vrijgelaten en heeft na de
laatste arrestatie nog ruim anderhalf jaar in Arbil verbleven. Dit duidt er op dat eiser kennelijk geen grond had te vrezen voor de Centraal Iraakse autoriteiten of de KDP-autoriteiten. De arrestatie en veroordeling van eisers broer
F leiden evenmin tot het oordeel dat eiser in de negatieve aandacht van deze autoriteiten staat, aangezien niet met objectiveerbare stukken is aangetoond dat F is opgepakt en veroordeeld en voorts niet is aangetoond dat deze
vermeende arrestatie en detentie van F verband houden met de door eiser voor de PUK verrichte activiteiten.
8. Wat er van het vorenstaande ook zij, zelfs indien aangenomen zou moeten worden dat eiser van de KDP-autoriteiten of de Centraal Iraakse autoriteiten op enigerlei wijze te vrezen heeft, is de rechtbank van oordeel dat eiser een
binnenlands vestigingsalternatief heeft in het door de PUK gecontroleerde gebied in Noord-Irak. Voorts is niet gebleken van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan in eisers verblijf hier te lande dient te worden
berust, een en ander om de volgende redenen.
Blijkens de uitspraken van de Rechtseenheidskamer Vreemdelingenzaken (REK) van deze rechtbank van 13 september 1999 en 20 maart 2000, is het vestigen in Noord-Irak in beginsel mogelijk. Niet aannemelijk is dat eiser niet in staat
zou zich in PUK-gebied te vestigen, aangezien hij als actief lid van de PUK in ieder geval een beroep zal kunnen doen op de bescherming van de PUK, indien dat nodig mocht zijn. Eiser behoort niet tot de risicogroepen zoals vermeld
in bovengenoemde ambtsberichten zodat verweerder op goede gronden heeft kunnen aannemen dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft.
9. Zelfs indien verweerder het standpunt van eiser had moeten opvatten in die zin dat de weg naar PUK-gebied zowel KDP- als PUK-controleposten voorkomen, heeft verweerder eisers standpunt op goede gronden verworpen.
Blijkens het ambtsbericht is vestigen in PUK-gebied mogelijk en is niet gebleken dat KDP-controles daaraan in de weg staan, nog daargelaten dat eiser rechtstreeks naar Sulaymaniyah kan vliegen.
10. De vraag of het arrestatiebevel gelet op de ex tunc-toetsing wel bij de
beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit kan worden meegenomen, alsmede de vraag omtrent de authenticiteit van dit stuk, kan gelet op hetgeen hiervoor onder punt 8 is overwogen buiten beschouwing blijven.
11. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder zich met recht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen vluchteling is. Uit het voorgaande volgt tevens dat verweerder op goede gronden heeft kunnen oordelen dat eiser bij
terugkeer niet zal worden onderworpen aan een behandeling die strijd zou kunnen opleveren met artikel 3 EVRM. Bovendien is niet gebleken van overige klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan aan eiser verblijf hier te
lande zou moeten worden toegestaan.
12. De conclusie is dat verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Voorts is niet gebleken dat het bestreden besluit in aanmerking komt om te worden vernietigd wegens strijd met enig algemeen beginsel
van behoorlijk bestuur.
13. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
14. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2000, door mr. F. Salomon, rechter, in tegenwoordigheid van K. van Berloo, griffier.
Afschrift verzonden op:
Conc.: KB
Coll:
Bp: -
D: B