ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7587

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/5087, 99/5107
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.P. Smit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf voor Srilankaanse nationaliteit houders

In deze zaak gaat het om de aanvragen van eiser en eiseres, beiden van Srilankaanse afkomst, voor toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Eiser verblijft sinds 15 mei 1996 in Nederland en heeft op die datum zijn aanvragen ingediend. Eiseres verblijft sinds 28 december 1996 in Nederland en heeft eveneens aanvragen ingediend. Beide aanvragen zijn door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen op basis van kennelijke ongegrondheid. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag, en eiseres heeft ook bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag. De rechtbank heeft de beroepen versneld behandeld en op 27 juni 2000 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Eiser en eiseres zijn bijgestaan door hun advocaat, mr. C.J. Schoorl, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. J.E.H.M. Pinckaers.

Tijdens de zitting hebben eiser en eiseres hun situatie uiteengezet, waarbij eiser heeft verklaard dat hij lid is van de Tamil bevolkingsgroep en dat hij in Sri Lanka is gearresteerd vanwege zijn betrokkenheid bij de Eslam Revolutionary Organisation (EROS). Eiseres heeft ook verklaard dat zij betrokken is geweest bij EROS en dat zij problemen heeft ondervonden met de LTTE. De rechtbank heeft vastgesteld dat de situatie voor Tamils in Sri Lanka zorgwekkend is, maar dat niet automatisch kan worden aangenomen dat alle Tamils als vluchteling moeten worden aangemerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bestreden besluiten van de Staatssecretaris onvoldoende draagkrachtig zijn gemotiveerd en heeft de beroepen gegrond verklaard. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en bepaald dat de Staatssecretaris nieuwe besluiten moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 99/5087 en 99/5107 VRWET
inzake : A, eiser en zijn echtgenote B, eiseres, beiden wonende te C,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiser, geboren op [...] 1962, en eiseres, geboren op [...] 1967, bezitten de Srilankaanse nationaliteit. Eiser verblijft sedert 15 mei 1996 als vreemdeling in de zin van de Vw in Nederland. Op 15 mei 1996 heeft eiser aanvragen
ingediend om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Eiseres verblijft sedert 28 december 1996 als vreemdeling in de zin van de Vw in Nederland. Op
28 december 1996 heeft eiseres aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Bij besluit van 7 november 1996 heeft verweerder op de
aanvragen van eiser afwijzend beslist. De aanvraag om toelating als vluchteling is niet ingewilligd vanwege kennelijke ongegrondheid.
Eiser heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt bij bezwaarschrift van 6 december 1996, aangevuld bij brieven van 21 februari 1997 en 16 maart 1998. Eiser en eiseres zijn op 4 december 1997 gehoord door een ambtelijke commissie van
verweerders ministerie. Bij besluit van 2 oktober 1998 heeft verweerder op de aanvragen van eiseres afwijzend beslist. De aanvraag om toelating als vluchteling is niet ingewilligd vanwege kennelijke ongegrondheid. Eiseres heeft
tegen het besluit bezwaar gemaakt bij bezwaarschrift van 28 oktober 1998, aangevuld bij brief van 14 november 1998. Bij afzonderlijke besluiten van 19 april 1999 heeft verweerder de bezwaren van eiser en eiseres ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschriften van 12 mei 1999, aangevuld bij brieven van 4 juli 1999, 14 juni 2000 en 22 juni 2000 hebben eisers tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft partijen meegedeeld de beroepen versneld te zullen
behandelen. Op 15 september 1999 zijn de op de zaken betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 16 juni 1999 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beroepen.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2000. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. C.J. Schoorl, advocaat te Alkmaar. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.E.H.M.
Pinckaers, advocaat te 's-Gravenhage.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of de bestreden besluiten in rechte stand kunnen houden.
2.1 Eisers stellen zich op het standpunt dat zij in aanmerking komen voor toelating als vluchteling dan wel voor verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard.
2.2 Daartoe heeft eiser tijdens het nader gehoor naar voren gebracht dat hij behoort tot de Tamil bevolkingsgroep en dat hij in Colombo diverse malen is gearresteerd. Als lid van Eslam Revolutionary Organisation (EROS), een
organisatie die streeft naar een onafhankelijke Tamil-staat, heeft hij problemen met de Tamil Tijgers en met de racistische Singalese bevolking van Colombo. Tot november 1989 was eiser in Jaffna woonachtig. Voor EROS was hij als
gewoon lid actief bij de verspreiding van pamfletten. Voorts woonde hij bijeenkomsten bij en hield hij propagandatoespraken en collectes. Tussen november 1989 en 19 april 1995 was hij woonachtig in Saudi-Arabië. Tussen januari 1993
en april 1993 is hij tijdelijk teruggekeerd naar Colombo. Bij zijn terugkeer in 1993 was hij in het bezit van een terugkeerticket en een visum, zodat het duidelijk was dat hij niet van plan was om in Sri Lanka te blijven en dat hij
niet langer actief was voor EROS. Hij werd in oktober 1995 gedurende drie uur vastgehouden na een controle in het centrum van Colombo. Op of omstreeks 24 oktober 1995 werd hij met 15 of 20 andere personen aangehouden bij een
bioscoop. Er was die dag een aanslag gepleegd op olietanks en hij werd daarom tijdens zijn detentie zwaar mishandeld. Op of omstreeks 8 november 1995 werd hij zonder voorwaarden vrijgelaten. In november 1995 werd hij voor zijn
woning gearresteerd en gedurende een etmaal gedetineerd. Op 9 januari 1996 werd eiser met een andere Tamil gearresteerd in een stadsbus. Hij werd mishandeld. Na bemiddeling van de baas van eisers echtgenote werd eiser de volgende
dag vrijgelaten. Op 18 januari 1996 is hij per vliegtuig met een op zijn naam gesteld paspoort het land uitgereisd. Op het vliegveld heeft hij personeel moeten omkopen.
In de bezwaarfase heeft eiser bericht dat hij van zijn broer heeft gehoord dat zijn vader is gearresteerd wegens vermeende betrokkenheid bij de Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE). Eisers vader is gedetineerd en eisers broer is
ondergedoken.
In beroep is namens eiser aangevoerd dat eisers vader op 12 februari 1998 is gearresteerd naar aanleiding van een vanuit eisers vaders tuin gepleegde aanslag. Deze aanslag werd verricht door leden van de LTTE die bij eisers vader
onderdak afdwongen. Na acht of negen maanden is eisers vader vrijgelaten. Het huis van eisers vader werd als vergelding met de grond gelijk gemaakt. Op basis van artikel 42 van de Immigratiewetgeving loopt eiser bij terugkeer het
risico op een detentie van tussen één en vijf jaar.
2.3 Eiseres heeft gesteld dat zij eveneens behoort tot de Tamil bevolkingsgroep. Zij is sympathisant en hulpverlener geweest van EROS. In 1992 werd zij door de LTTE gevraagd om voor hen actief te zijn. Eiseres heeft dit geweigerd.
In januari 1993 is zij wederom gevraagd om voor de LTTE actief te worden. Nadat zij de eigendomspapieren van haar woning overdroeg en verklaarde dat ze naar Colombo ging om te trouwen mocht zij Jaffna verlaten. Sedert 1993 is zij in
Colombo woonachtig geweest, totdat zij op 19 september 1996 met gebruik van een vals paspoort het land verliet. Ten tijde van de moord op D is zij, samen met andere
meisjes, gearresteerd. Vanwege het illegale vertrek van haar echtgenoot uit Sri Lanka heeft de geheime politie bij eiseres navraag gedaan naar eiser omdat hij verdacht werd van betrokkenheid bij de LTTE. Twee weken na het vertrek
van eiser deed de politie voor het eerst navraag bij eiseres. De verklaring van eiseres dat haar man naar Saudi-Arabië is teruggekeerd werd niet geloofd. Zij keerden diezelfde nacht nog terug naar de woning van eiseres. De daarop
volgende dag werd ze wederom benaderd in verband met haar echtgenoot, ditmaal door medewerkers van de Criminal Investigation Department (onderzoeksafdeling van de politie). Zij is tweemaal voor verhoor meegenomen. Twee dagen later
is zij naar een ander adres vertrokken. Op 13 mei 1996 keerde ze terug naar haar eigen woning. Op 4 augustus 1996 hoorde zij van de eigenaar van haar woning dat er wederom naar haar navraag is gedaan. Op 24 augustus 1996 is zij een
dag vastgehouden voor verhoor. Na bemiddeling van een werkgever is zij vrijgelaten.
In bezwaar heeft eiseres gesteld dat de politie en inlichtingendiensten hebben geprobeerd om eiseres seksueel te misbruiken.
2.4 In beroep is namens eisers -kort samengevat- aangevoerd dat de visie, dat alleen tot toelating wordt geconcludeerd als aannemelijk is dat de Srilankaanse autoriteiten op de hoogte zijn of snel kunnen komen van wezenlijke
LTTE-betrokkenheid, aan een grondige revisie toe is. Op basis van de huidige kennis van zaken blijkt onder meer dat door Nederland gedeporteerde Tamils in Colombo meer gevaar lopen in Colombo dan andere, niet uit Colombo afkomstige
Tamils. In dit verband verwijzen eisers naar een rapport van het Forum for Human Dignity (FHD) uit april 2000. Voorts blijkt uit onder andere rapporten van FHD van 18 februari 2000 en een rapport van Amnesty International van 18
april 2000 dat een Tamil uit het noorden of het oosten van Sri Lanka in Colombo om bijna niets anders dan zijn Tamil-zijn een grote kans loopt te worden opgepakt en gemarteld.
Eisers vinden het bedenkelijk dat de risico-inschatting voor Tamils steeds fragmentarisch plaatsvindt, en niet naar het cumulatieve effect van alle risico's tezamen wordt gekeken, zoals de UNHCR in haar brief van 1 mei 2000 bepleit.
Thans wordt de ene keer gekeken naar de effecten van de Immigrants and Emigrants Act alleen, en dan weer naar de verdwijningen alleen. Voor Tamils is Colombo geen beschermingsalternatief.
Hierbij verwijzen eisers naar de brief van de UNHCR van 1 mei 2000, waarin wordt gesteld dat het noodzakelijk is om vast te stellen of een Tamil banden heeft met Colombo alvorens kan worden geconcludeerd dat Colombo een
beschermingsalternatief is. Uit voornoemde brief van de UNHCR en een rapport uit april 2000 van FHD blijkt dat de laissez passers van terugkerende Tamils op het vliegveld worden ingenomen, waardoor teruggekeerde Tamils zich niet
meer kunnen identificeren. UNHCR wijst erop dat het van belang is dat terugkerende Tamils in het bezit zijn van identiteitsdocumenten. Al met al is de algemene situatie sinds het uitbrengen van het laatste algemene ambtsbericht van
de Minister van Buitenlandse Zaken van 30 september 1999 verslechterd. Uit een uitspraak van de rechtbank Zwolle van 31 mei 2000 (AWB 00/5434) en uitspraken van de rechtbank Haarlem van 16 juni 2000 (Jub 2000 nr.7 - 30) blijkt dat
de rechtbanken over en weer twijfelen over de risico-inschatting van terugkerende Tamils.
3.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers niet in aanmerking komen voor toelating als vluchteling dan wel verlening van een vergunning tot verblijf om klemmende redenen van humanitaire aard.
3.2 De gestelde arrestaties van eiser zijn onvoldoende om tot vluchtelingenschap te concluderen omdat eiser steeds na (zeer) korte tijd onvoorwaardelijk is vrijgelaten. Aan eventuele problemen van de LTTE kan eiser zich onttrekken
door zich elders in Sri Lanka te vestigen. Uit zijn verklaringen omtrent zijn detenties kan niet worden afgeleid dat van
eiser niet kan worden verlangd dat hij om humanitaire redenen niet naar Sri Lanka terugkeert. Eiser loopt geen bijzonder risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).
In de bestreden beslissing van eiser stelt verweerder nog dat het niet aannemelijk is dat eiser vanwege zijn activiteiten voor EROS vervolgd wordt nu eiser ten overstaan van de leden van de ambtelijke commissie heeft verklaard dat
deze activiteiten niet bekend zijn bij de Srilankaanse autoriteiten. Eiser heeft zonder problemen het land kunnen verlaten na controle en ondervraging. Dat eiser hierbij
luchthavenpersoneel heeft omgekocht leidt niet tot een ander oordeel aangezien dit volgens eiser geen ongebruikelijke gang van zaken is in Sri Lanka. Dat eisers vader is gearresteerd leidt niet tot het oordeel dat eiser vluchteling
is, aangezien eiser dit niet van een objectieve bron heeft vernomen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij is getraumatiseerd.
In het verweerschrift is nog gesteld dat eiser niet bij op hem gerichte acties is gearresteerd, maar bij grootscheepse, tegen Tamils in het algemeen gerichte acties. De wijziging van de Srilankaanse Immigrants and Emigrants Act
leidt op zich niet tot een aanmerkelijk groter risico op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Ter zitting is namens verweerder gesteld dat uit het ambtbericht van 6 november 1998 blijkt dat reisdocumenten van Tamils bij
terugkeer niet door de autoriteiten worden ingenomen. Uitspraken waarin wordt geconcludeerd dat dit het geval is, zijn onjuist. Eiser is bovendien in het bezit van een authentiek, op zijn naam gesteld paspoort, zodat eiser niet het
gestelde gevaar loopt dat zijn laissez-passer wordt ingenomen.
3.3 Ten aanzien van eiseres stelt verweerder dat het niet aannemelijk is dat zij zelf in de verscherpte aandacht van de autoriteiten is geraakt vanwege de vermeende betrokkenheid van haar echtgenoot bij de LTTE. Zij is na korte tijd
vrijgelaten en heeft op legale wijze het land verlaten. Ten aanzien van de gestelde seksuele misbruik stelt verweerder dat eiseres ten tijde van het nader gehoor hierover niets heeft verklaard. Evenmin heeft haar vrouwelijke
rechtshulpverlener, die eiseres heeft voorbereid op het nader gehoor, hieromtrent iets aangegeven. Evenmin is dit misbruik vermeld in de correcties en aanvullingen. De verklaring van eiseres dat dit misbruik gevoelig ligt is niet
afdoende. Het is niet aannemelijk dat eiseres vanwege het seksuele misbruik zodanig is getraumatiseerd dat van haar terugkeer naar Sri Lanka niet kan worden verlangd. Er zijn geen concrete redenen om aan te nemen dat eiseres een
reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.
In de bestreden beslissing stelt verweerder nog dat -voor zover de verklaringen van eiseres worden gevolgd-, de LTTE haar, na haar weigering voor de LTTE actief te worden, ongemoeid heeft gelaten. Het is niet aannemelijk geworden
dat eiseres zelf in de verscherpte aandacht is geraakt van de Srilankaanse autoriteiten. Haar echtgenoot is immers na kortdurende detenties vrijgelaten en hij heeft, na controle, het land verlaten met een op zijn naam gesteld
paspoort. Eiseres zag in de bezoeken van de politie en het leger niet direct aanleiding het land te verlaten. Na de geboorte van haar zoon op [...] 1996 heeft eiseres geen problemen ondervonden.
Betrokkene is niet gehoord omdat daartoe, gelet op het bepaalde in artikel 32, tweede lid van de Vw geen aanleiding toe bestaat en dit evenmin door de zorgvuldigheid wordt gevorderd.
De rechtbank overweegt het volgende.
4. Ingevolge artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (het Vluchtelingenverdrag) in combinatie met artikel 15 Vw kunnen als vluchteling worden toegelaten vreemdelingen die afkomstig
zijn uit een land waar zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens ras, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde
sociale groep.
5. Ingevolge artikel 11 lid 5 Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikellid het beleid dat
vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit
internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc).
6. Vooropgesteld dient te worden dat de politieke en mensenrechtensituatie in Sri Lanka niet zo zorgwekkend is dat Tamils uit dat land in het algemeen zonder meer als vluchteling moeten worden aangemerkt.
7. Eisers hebben gesteld dat de ten tijde van de bestreden besluiten gemaakte risico-inschatting van verweerder van de veiligheidsrisico's die terugkerende Tamils in Sri Lanka, en in het bijzonder in Colombo, lopen, onjuist is.
Hierbij is door eisers gesteld dat verweerder ten tijde van de bestreden besluiten er ten onrechte van is uitgegaan dat de UNHCR van oordeel is dat terugkerende Tamils elders in Sri Lanka ook een binnenlands vluchtalternatief hebben
als ze geen banden hebben met het gebied dat als binnenlands vluchtalternatief wordt aangemerkt.
8. De rechtbank stelt vast dat in het algemene ambtsbericht van 24 maart 1998 van de Minister van Buitenlandse Zaken is vermeld dat de UNHCR op 3 februari 1995 kenbaar heeft gemaakt dat het beginsel, dat bij de vaststelling of er
voor Tamils uit het noordoosten een binnenlands vluchtalternatief bestaat in gebieden in het westen, midden en zuiden van het land rekening moet worden gehouden met factoren als de aanwezigheid van familieleden en/of de duur van een
vorig verblijf en/of een vroegere werkkring in deze gebieden ("banden-beginsel"), heeft verlaten.
In de brief van de UNHCR van 1 mei 2000 is daarentegen vermeld dat
"With regard to Tamils who have no "strong and clear ties" with Colombo, our view is that this element should be taken into consideration, along with all other relevant elements of the claim, when determining if the person concerned
would be likely to face persecution".
Zoals overwogen is in voornoemde uitspraken van de president van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 16 juni 2000 kan hieruit worden opgemaakt dat de UNHCR er thans weer van uitgaat dat bij de beoordeling of Colombo een
reëel vestigingsalternatief is, rekening gehouden moet worden met duidelijke, sterke banden met Colombo. De vraag rijst of hier sprake is van een omslag in het standpunt van de UNHCR en, zo ja, welke consequenties verweerder daaraan
verbindt. Het ligt op de weg van verweerder om zich daarover, zonodig na contact met de UNHCR, in voorkomende gevallen uit te laten.
9. Voorts hebben eisers gesteld dat zij, indien zij bij terugkeer naar Sri Lanka gebruik maken van een door Nederland afgegeven laissez-passer, het risico lopen dat dit laissez-passer bij terugkeer wordt ingenomen, waardoor zij een
geldig identiteitsdocument ontberen. Het gestelde in het algemene ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 6 november 1998, te weten dat door Nederland afgegeven laissez-passers bij aankomst op de luchthaven niet
worden ingenomen, wordt weersproken in een rapport uit april 2000 van het FHD.
10. Onder verwijzing naar voornoemde uitspraken van de rechtbank Haarlem is de rechtbank van oordeel dat er niet van uit kan worden gegaan dat in het ambtsbericht van 6 november 1998 de actuele situatie is weergegeven ten aanzien
van het al dan niet innemen van laissez-passers bij aankomst op het vliegveld van Colombo. Verweerder zal nader onderzoek moeten verrichten, waarbij de Minister van Buitenlandse Zaken op zijn minst zal dienen aan te geven dat het
ter zitting ingenomen standpunt dat
laissez-passers niet worden ingenomen berust op actueel en op de problematiek toegespitst onderzoek, met aanduiding van de aard van het onderzoek en de feitelijk basis van de uit het onderzoek voortvloeiende bevindingen.
11. Gezien het vorenstaande ontberen de bestreden besluiten een voldoende draagkrachtige motivering; mitsdien zijn de beroepen gegrond en dienen de bestreden besluiten te worden vernietigd.
12. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
13. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten zijn begroot op Fl. 1.420,- als kosten van verleende rechtsbijstand, nu het samenhangende zaken betreft in de zin van artikel 3 van het Besluit van 22 december 1993, houdende nadere regels betreffende de
proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedures.
14. Ingevolge artikel 8:74 lid 1 Awb, dient het griffierecht te worden vergoed door de rechtspersoon, aangewezen door de rechtbank.
15. De rechtbank beslist daarom als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart de beroepen gegrond;
2. vernietigt de bestreden besluiten;
3. bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eisers betaalde griffierecht ad f 50,- (zegge vijftig gulden);
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op f 1.420, (zegge veertienhonderdtwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2000, door mr. J.P. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Michiels van Kessenich, griffier.
Afschrift verzonden op:
Conc.: GM
Coll:
Bp: -
D: B