ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7583
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van inbewaringstelling van vreemdeling en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak gaat het om de vreemdeling A, geboren in 1983 en van Turkse nationaliteit, die op 17 juli 2000 in bewaring is gesteld op basis van de Vreemdelingenwet. De rechtbank dient te beoordelen of deze inbewaringstelling onrechtmatig was, aangezien de vreemdeling op 25 juli 2000 is uitgezet. De vreemdeling was tijdens een controle in een bakkerij aangetroffen en er waren aanwijzingen voor illegaal verblijf. De rechtbank concludeert dat de vreemdeling niet langer dan de wettelijk toegestane termijn van zes uren is opgehouden en dat de inbewaringstelling op een juiste grondslag berust. De vreemdeling had geen geldige verblijfsvergunning en er bestond een ernstig vermoeden dat hij zich aan uitzetting zou onttrekken. De gemachtigde van de vreemdeling voerde aan dat er geen advocaat aanwezig was tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling, maar de rechtbank oordeelt dat de vreemdeling op de hoogte was van zijn recht op bijstand en hiermee instemde. De rechtbank oordeelt verder dat er geen bewijs is dat de vreemdeling niet gescheiden van volwassenen is gehouden in het Huis van Bewaring. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de vreemdeling ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing kan worden aangevochten bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.