ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7583

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/8123
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van inbewaringstelling van vreemdeling en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak gaat het om de vreemdeling A, geboren in 1983 en van Turkse nationaliteit, die op 17 juli 2000 in bewaring is gesteld op basis van de Vreemdelingenwet. De rechtbank dient te beoordelen of deze inbewaringstelling onrechtmatig was, aangezien de vreemdeling op 25 juli 2000 is uitgezet. De vreemdeling was tijdens een controle in een bakkerij aangetroffen en er waren aanwijzingen voor illegaal verblijf. De rechtbank concludeert dat de vreemdeling niet langer dan de wettelijk toegestane termijn van zes uren is opgehouden en dat de inbewaringstelling op een juiste grondslag berust. De vreemdeling had geen geldige verblijfsvergunning en er bestond een ernstig vermoeden dat hij zich aan uitzetting zou onttrekken. De gemachtigde van de vreemdeling voerde aan dat er geen advocaat aanwezig was tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling, maar de rechtbank oordeelt dat de vreemdeling op de hoogte was van zijn recht op bijstand en hiermee instemde. De rechtbank oordeelt verder dat er geen bewijs is dat de vreemdeling niet gescheiden van volwassenen is gehouden in het Huis van Bewaring. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de vreemdeling ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing kan worden aangevochten bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 34a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr: AWB 00/8123 VRWET
Inzake: A, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. drs. R.P. Dielbandhoesing , advocaat te 's-Gravenhage
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. D. Kuiper, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling stelt te zijn geboren op [...] 1983 en de Turkse nationaliteit te hebben.
Op 17 juli 2000 is de vreemdeling in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw).
2. Op 19 juli 2000 heeft de vreemdeling tegen de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld en tevens verzocht om schadevergoeding.
3. De vreemdeling is op 25 juli 2000 uitgezet.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2000. Namens de vreemdeling is aldaar verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Nu de vreemdeling reeds op 25 juli 2000 is uitgezet staat slechts ter beoordeling of de bewaring eerder dan 25 juli 2000 onrechtmatig was en zo ja, of er aanleiding is een schadevergoeding op grond van artikel 34j Vw toe te
kennen.
2. De rechtbank is van oordeel dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast.
3. Uit het proces-verbaal van de staandehouding is gebleken dat de vreemdeling tijdens een in het kader van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) verrichte controle werkend was aangetroffen in een bakkerij. De vreemdeling bevond zich in
deze bakkerij bij een tafel waarop hoofdzakelijk ongebakken brood/deeg lag. Bovendien had de vreemdeling meel aan zijn handen en zat er meel aan zijn kleding. Nadat vervolgens is gebleken van concrete aanwijzingen over illegaal
verblijf als bedoeld in artikel 19, eerste lid, Vw is de vreemdeling staande gehouden ter vaststelling van zijn verblijfspositie.
4. Niet is gebleken dat de vreemdeling, van wie niet aanstonds kon worden vastgesteld dat het hem was toegestaan in Nederland te verblijven, langer is opgehouden dan de maximumtermijn van zes uren als vermeld in artikel 19, tweede
lid, Vw.
5. Ook niet is gebleken dat de ophouding voor een ander doel is gebruikt dan waarvoor deze is bestemd. Immers, verweerder heeft in die periode onderzoek gedaan naar de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling in Nederland.
Aanstonds nadat was komen vast te staan dat de vreemdeling niet beschikte over een verblijfstitel, is hij in bewaring gesteld.
6. Namens de vreemdeling is aangevoerd dat bij het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling geen advocaat aanwezig is geweest en dat pas na gehoor een melding bij de vreemdelingenpiket heeft plaatsgevonden.
Deze grief treft echter naar het oordeel van de rechtbank geen doel.
Immers, blijkens het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van gehoor, is de vreemdeling gewezen op zijn recht zich te laten bijstaan door een advocaat en heeft de vreemdeling ermee ingestemd dat deze hem eerst na
het gehoor zou bezoeken.
7. De rechtbank is van oordeel dat de inbewaringstelling van de vreemdeling, wiens uitzetting is gelast, op een juiste grondslag berust.
Uit de stukken is immers gebleken dat de vreemdeling niet beschikt over een geldige titel tot verblijf en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Daarnaast bestaat er ten aanzien van de vreemdeling het ernstige vermoeden
dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken.
Bovendien heeft de vreemdeling voor zijn staandehouding al geruime tijd hier te lande verbleven zonder zich te melden bij de met het vreemdelingentoezicht belaste instanties.
8. De gemachtigde van de vreemdeling heeft nog aangevoerd dat de vreemdeling minderjarig is en dat hij dan afgezonderd moet worden van volwassenen in het Huis van Bewaring. De gemachtigde beroept zich op een uitspraak van de
rechtbank 's-Gravenhage van 18 november 1999, geregistreerd onder nummer AWB 99 / 8845 VRWET, gepubliceerd in JV van 13 januari 2000 nummer 3.
Verweerder heeft ten aanzien van dit punt gesteld dat in het Huis van Bewaring te Tilburg, alwaar de vreemdeling gedurende zijn bewaring heeft verbleven, speciale voorzieningen voor minderjarige vreemdelingen zijn getroffen.
De rechtbank is van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de bewaring van de (minderjarige) vreemdeling niet gescheiden van volwassenen heeft plaatsgevonden.
9. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden om tot het oordeel te komen dat de bewaring eerder dan 25 juli 2000 onrechtmatig moet worden geacht.
10. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid
ongerechtvaardigd is te achten.
11. Het beroep is derhalve ongegrond. Er bestaat derhalve geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
12. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage:
RECHTDOENDE:
1. Verklaart het beroep ongegrond.
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
IV. RECHTSMIDDEL
Voor zover het betreft de beslissing op het verzoek om schadevergoeding staat tegen deze uitspraak hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de
vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te
's-Gravenhage.
Aldus gedaan door mr. G.P Kleijn en uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2000, in tegenwoordigheid van W.M. Colpa, griffier.
afschrift verzonden op: 8 augustus 2000