ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7464
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot vergunning tot verblijf
In deze zaak verzoekt de verzoeker, A, geboren in 1967 met de Marokkaanse nationaliteit, om een voorlopige voorziening in het kader van zijn bezwaar tegen de beschikking van de Staatssecretaris van Justitie. De beschikking betreft de buitenbehandelingstelling van zijn verzoek om verlenging van de vergunning tot verblijf bij zijn echtgenote B. De verzoeker heeft verzocht om schorsing van de beslissing tot uitzetting totdat op zijn bezwaar is beslist. De openbare behandeling vond plaats op 28 januari 2000, waarbij de gemachtigden van zowel verzoeker als verweerder hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank heeft het onderzoek aangehouden om verweerder in de gelegenheid te stellen vragen te beantwoorden, maar na aandrang van verzoeker is het onderzoek gesloten.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Tevens wordt verwezen naar artikel 32 van de Vreemdelingenwet (Vw), waarin staat dat uitzetting achterwege moet blijven als het bezwaar tegen de niet-inwilliging van de aanvraag een redelijke kans van slagen heeft. De rechtbank stelt vast dat de vergunning tot verblijf van verzoeker op 7 augustus 1999 is verlopen, maar dat verzoeker tijdig een aanvraag tot verlenging heeft ingediend, ondanks dat hij in voorlopige hechtenis was genomen.
De president van de rechtbank oordeelt dat de aanvraag om verlenging van de vergunning tot verblijf als tijdig moet worden aangemerkt, gezien de omstandigheden waaronder verzoeker zich bevond. De rechtbank concludeert dat het bezwaar van verzoeker tegen de buiten behandeling stelling van zijn aanvraag een redelijke kans van slagen heeft en wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op f 1.420,--, en dient het griffierecht van f 225,-- aan verzoeker te worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. A.H. Schotman, fungerend president, en is openbaar uitgesproken op 22 mei 2000.