ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7447

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/646
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J. van Uchelen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating als vluchteling en vergunning tot verblijf van eiseres met onbekende nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 juni 2000 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, geboren in 1972 en verblijvende te B, tegen de Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Eiseres had aanvragen ingediend voor toelating als vluchteling en voor een vergunning tot verblijf, welke aanvragen door verweerder niet waren ingewilligd. Eiseres had bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiseres stelde dat zij de Afghaanse nationaliteit bezit of staatloos is, terwijl verweerder betoogde dat zij geen Afghaanse nationaliteit heeft en dat zij de Tadzjiekse nationaliteit kan verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in Afghanistan of Tadzjikistan. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM en dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf.

De rechtbank overwoog verder dat de politieke en mensenrechtensituatie in Afghanistan en Tadzjikistan niet zodanig is dat asielzoekers uit deze landen zonder meer als vluchteling dienen te worden aangemerkt. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij de Tadzjiekse nationaliteit niet kan verkrijgen, en de rechtbank oordeelde dat het risico van staatloosheid voor haar eigen rekening komt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat er geen klemmende redenen van humanitaire aard aanwezig zijn die een vergunning tot verblijf rechtvaardigen. De uitspraak werd gedaan door mr. J.J. van Uchelen, met mr. C. van der Steeg als griffier.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 00/646 VRWET Z VB
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1972,
verblijvende te B,
nationaliteit onbekend,
IND dossiernummer 9703.26.8055,
eiseres,
gemachtigde: mr. W. Spijkstra, advocaat te Beetsterzwaag;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.C.M. van Vliet, te 's-Gravenhage.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 27 maart 1997 heeft eiseres aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf gedaan. Bij beschikking van 25 september 1997 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd, waartegen eiseres
op 21 oktober 1997 bezwaar heeft aangetekend. Bij beschikking van 29 juli 1998 is haar bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Op 25 augustus 1998 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank welk beroep bij uitspraak van 12 mei 1998 (Awb 99/4420 en 99/4421) gegrond is verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen opnieuw op het bezwaarschrift te
beslissen.
1.2 Bij beschikking van 21 december 1999 heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 20 januari 2000 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere
gegevens te verstrekken.Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 6 juni 2000. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder
heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 OVERWEGINGEN
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op grond van artikel 15 Vreemdelingenwet (Vw) in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben
te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
2.3 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de Wet op het Staatsburgerschap van Afghanistan, aangenomen kan worden dat eiseres niet de Afghaanse nationaliteit bezit. Uit de
nationaliteitswetgeving van Tadzjikistan blijkt dat eiseres het Tadzjieks staatsburgerschap niet kan hebben verkregen -hetgeen voor haar risico komt- maar dat zij deze wel alsnog kan verkrijgen door daartoe een verzoek in te dienen.
Eiseres zal derhalve bij terugkeer naar Afghanistan dan wel Tadzjikistan niet worden blootgesteld aan een situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM. Van een structurele etnische hetze tegen de Russische minderheid in Tadzjikistan is
niet gebleken.
Russen worden aangemoedigd om te blijven. Van een schending van artikel 8 EVRM is geen sprake. Van eiseres en haar gezin kan worden verlangd dat zij hun gezinsleven in Tadzjikistan uitoefenen.
2.4 Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij de Afghaanse nationaliteit bezit dan wel staatloos is. De Tadzjiekse nationaliteit bezit zij in ieder geval niet. Op grond van artikel 20 van de Wet op het Staatsburgerschap wordt
eiseres aangemerkt als Afghaans burger. Is dat niet het geval dan zij is staatloos. In beide gevallen dient te worden onderzocht of zij in Afghanistan gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
Niet valt in te zien dat het niet hebben van een nationaliteit voor het risico van eiseres komt. Haar kan niet worden verweten dat zij staatloos is omdat zij niet in staat is geweest de Tadzjiekse nationaliteit aan te vragen. Dat
eiseres de Tadzjiekse nationaliteit kan verkrijgen is slechts een speculatie.
Eiseres is van mening dat zij gegronde reden heeft voor vervolging te vrezen. Subsidiair dient zij in aanmerking te komen voor een vergunning tot verblijf. Zij kan het gezinsleven alleen in Nederland uitoefenen.
Haar echtgenoot zal immers in Tadzjikistan nooit een vergunning tot verbljf kunnen krijgen. Bovendien heeft hij een vvtv en is er dus een objectieve belemmering om het gezinsleven elders dan in Nederland uit te oefenen.
2.5 Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Afghanistan dan wel Tadjizkistan zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt.
Derhalve zal aannemelijk moeten zijn, dat met betrekking tot eiseres persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor zij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
2.6 Allereerst is aan de orde de vraag welke nationaliteit eiseres bezit.
Dit is immers van belang voor de vraag aan de hand van welke situatie van welk land haar aanvragen moeten worden beoordeeld. Weliswaar is in het dictum van de uitspraak van 12 mei 1999 vermeld dat slechts nog hoeft te worden beslist
op het bezwaar voor zover gericht tegen de weigering eiseres een vergunning tot verblijf te verlenen, maar uit rechtsoverweging 2.12 van die uitspraak -waarin is gesteld dat het toetsen van vluchtelingschap aan de situatie in
Tadzjikistan alleen dan juist is als zij de nationaliteit van dat land bezit - valt af te leiden dat ook aan vluchtelingschap getoetst moet worden.
Namens eiseres heeft de gemachtigde betoogd dat zij de Afghaanse nationaliteit bezit. Deze stelling wordt door de rechtbank niet gevolgd.
Eiseres heeft in het nader gehoor zelf verklaard niet de Afghaanse nationaliteit te bezitten omdat zij die niet heeft aangevraagd. Ook uit de informatie die verweerder heeft overgelegd blijkt dat de Afghaanse nationaliteit pas
verkregen kan worden nadat daartoe een aanvraag is ingediend. De stelling van eiseres dat zij het Afghaanse staatsburgerschap van rechtswege heeft verkregen op grond van artikel 20 van de Afghaanse wet (waarin staat vermeld dat een
met een Afghaans staatsburger gehuwd staatloze als staatsburger van Afghanistan wordt aangemerkt), wordt niet gevolgd. Immers, in artikel 14 van de Afghaanse wet wordt als voorwaarde voor verkrijging van de nationaliteit door
buitenlanders èn staatlozen ondermeer genoemd dat zij een verzoek moeten hebben ingediend om het staatsburgerschap te verkrijgen.
Voor wat betreft de Tadzjiekse nationaliteit overweegt de rechtbank het volgende. Uit de door verweerder overgelegde informatie blijkt dat eiseres op dit moment staatloos is aangezien burgers van de voormalige Sovjet Unie afkomstig
uit Tadzjikistan op grond van artikel 21 van de Tadzjiekse Wet op het Staatsburgerschap tot 4 november 1998 (drie jaar na inwerkingtreding van deze wet) de mogelijkheid hadden alsnog het Tadzjiekse staatsburgerschap te verkrijgen,
van welke mogelijkheid eiseres geen gebruik heeft gemaakt. Wel is het voor staatsburgers van de voormalige Sovjet Unie mogelijk om alsnog de Tadzjiekse nationaliteit onder versoepelde voorwaarden te verkrijgen.
Eiseres heeft niet gepoogd om binnen drie jaar na de inwerkingtreding van voornoemde wet de Tadzjiekse nationaliteit te herkrijgen en evenmin is gebleken dat zij heeft geprobeerd alsnog de Tadzjiekse nationaliteit te verkrijgen op
grond van artikel 23 van voornoemde wet. Zij is op dit moment derhalve staatloos. Van eiseres had echter mogen worden verwacht dat zijzelf ook initiatieven had ontplooid door een aanvraag tot (her)verkrijging van de Tadzjiekse
nationaliteit in te dienen. Zij had zo kunnen voorkomen dat zij staatloos werd. Nu zij zelf geen enkele stap heeft ondernomen om het staatsburgerschap alsnog te verkrijgen, heeft verweerder zich terecht op het standpunt kunnen
stellen dat het feit dat eiseres staatloos is geworden, onder die omstandigheden voor haar eigen risico dient te komen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat eiseres de Tadzjiekse nationaliteit heeft kunnen verkrijgen. In het
vervolg zal er dan ook worden uitgegaan van de situatie dat eiseres de
Tadzjiekse nationaliteit alsnog kan verkrijgen.
De rechtbank tekent hierbij aan dat een en ander slechts anders zou zijn als eiseres alsnog kan aantonen dat ze de Tadzjiekse nationaliteit niet meer kan verkrijgen en dat toelating tot Tadzjikistan niet is gewaarborgd.
2.7 Vervolgens is de vraag aan de orde of eiseres in aanmerking komt voor toelating als vluchteling.
Eiseres heeft in Tadzjikistan nimmer problemen van vluchtelingenrechtelijke aard heeft ondervonden zodat hetgeen zij in Tadzjikistan heeft meegemaakt niet leidt tot een geslaagd beroep op vluchtelingschap.
Ten overvloede wordt het volgende overwogen. Ook indien Afghanistan als het land van de gewone verblijfplaats zou moeten worden aangemerkt, komt eisers niet in aanmerking voor toelating als vluchteling. Van belang is dat haar
aanvraag om toelating als vluchteling afhankelijk is van die van haar Afghaanse echtgenoot. Zijn beroep tegen de niet-inwilliging van zijn aanvraag om toelating als vluchteling is bij uitspraak van 12 mei 1999 ongegrond verklaard
zodat ook eiseres niet als vluchteling kan worden toegelaten.
2.8 Op grond van artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf, geweigerd worden op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder
voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen welke voortvloeien uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening
van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
2.9 Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.7 is overwogen, is niet aannemelijk dat eiseres bij gedwongen verwijdering naar Tadzjikistan een reëel risico loopt te worden blootgesteld aan een behandeling waartegen artikel 3 van het
(Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bescherming beoogt te bieden, zodat eiseres aan die bepaling geen aanspraak op verlening van een vergunning tot verblijf zonder
beperkingen kan ontlenen.
2.10 Evenmin is aannemelijk dat sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard die eiseres aanspraak geven op verlening van een vergunning tot verblijf.
Eiseres heeft aangevoerd dat verwijdering naar Tadzjikistan een schending van artikel 8 EVRM zal opleveren. Niet in geschil is dat in casu sprake is van "family life" in de zin van artikel 8 EVRM tussen eiseres en haar echtgenoot en
kind.
Van schending van het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven is in casu geen sprake aangezien de weigering eiseres verblijf hier te lande toe te staan er niet toe strekt haar een
verblijfstitel te ontnemen die haar tot het uitoefenen van het familie- en gezinsleven in staat stelde.
Van een positieve verplichting voor verweerder die ertoe leidt dat uit het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven voortvloeit dat aan eiseres verblijf hier te lande dient te worden toegestaan, is niet gebleken. De
rechtbank is van oordeel dat een afweging van de belangen van beide partijen in het voordeel van verweerder dient uit te vallen, nu het belang van eiseres om hier bij haar echtgenoot te verblijven niet opweegt tegen het (algemeen)
belang van verweerder dat is gelegen in het toepassen van een restrictief toelatingsbeleid. Van belang is dat er geen sprake is van objectieve belemmeringen om het gezinsleven elders, dat wil in casu zeggen in Tadzjikistan, uit te
oefenen. Op grond van de Tadzjiekse wet op het Staatsburgerschap kan haar echtgenoot (nadat eiseres de Tadzjiekse nationaliteit heeft verkregen) op grond van artikel 23 onder g op eenvoudige wijze het staatsburgerschap verkrijgen of
kan hij op grond van artikel 21 onder a
op reguliere gronden bij eiseres verblijven. Bovendien heeft hij eerder in Tadzjikistan verbleven.
2.11 Gezien het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen weigeren eiseres een vergunning tot verblijf zonder beperkingen te verlenen.
2.12 Ingevolge artikel 12b, eerste lid, Vw kan verweerder een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) verlenen aan een vreemdeling die zich in Nederland bevindt en een aanvraag om toelating heeft ingediend, indien naar het
oordeel van verweerder gedwongen verwijdering naar het land van herkomst van bijzondere hardheid voor de vreemdeling zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
Nu het ervoor gehouden moet worden dat eiseres de Tadzjiekse nationaliteit kan (her)verkrijgen en verweerder ten aanzien van Tadzjikistan geen vvtv-beleid voert, komt eiseres niet in aanmerking voor een vvtv.
2.13 Het beroep is derhalve ongegrond.
2.14 Voor vergoeding van het betaalde griffierecht of veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
3 BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. van Uchelen en in tegenwoordigheid van mr. C. van der Steeg als griffier in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2000
------------
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open (artikel 33e Vw).
Afschrift verzonden: