ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7444

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/6203, 00/6204, 00/6205
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H.C. Greeuw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en beroep tegen vrijheidsontneming in asielprocedure

In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel in het kader van de asielprocedure van verzoeker, A, geboren in 1968 en van Indiase nationaliteit. Verzoeker verblijft in het Grenshospitium te Amsterdam en heeft een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend, die door de Staatssecretaris van Justitie is afgewezen. De rechtbank heeft op 14 juli 2000 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de president van de rechtbank, H.C. Greeuw, de verzoeken van verzoeker heeft beoordeeld. De president heeft vastgesteld dat de termijn van 48 uur voor de afhandeling van de asielaanvraag is overschreden, maar er was onduidelijkheid over de toerekening van deze termijnoverschrijding. Verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, heeft betoogd dat de vertraging te wijten was aan de rechtshulpverlener, die niet tijdig een tolk beschikbaar had gesteld. Verzoeker heeft echter aangevoerd dat de termijnoverschrijding zijn recht op een eerlijke behandeling heeft geschaad. De president heeft geoordeeld dat verweerder tekort is geschoten in zijn verantwoordelijkheid om de termijn te bewaken. Hierdoor is het beroep van verzoeker gegrond verklaard en zijn de bestreden beschikkingen vernietigd. De president heeft verweerder opgedragen om een nieuwe beschikking te nemen op de aanvraag van verzoeker en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op f 1.420,--. De president heeft ook bepaald dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht moet vergoeden.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
fungerend president
enkelvoudige kamer voor Vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:81 en 8:86 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)
artikel 33a en 34a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr: AWB 00/6203 VRWET H (voorlopige voorziening)
AWB 00/6204 VRWET H (beroepszaak)
AWB 00/6205 VRWET H (vrijheidsontneming)
inzake: A, geboren op [...] 1968, van Indiase
nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te
Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde inzake de voorlopige voorziening: mr. B. Hidding, rechtsbijstandsverlener bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel Amsterdam;
gemachtigde inzake het beroep tegen de vrijheidsontneming: mr.
W.M.F.C. Hompe, advocaat te Utrecht;
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A. de Mik, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Aan de orde is het verzoek om voorlopige voorziening hangende het beroep van verzoeker tegen de beschikking van verweerder van 30 juni 2000. Deze beschikking is genomen in het kader van de zogenoemde AC-procedure en behelst de
niet-inwilliging van de aanvraag om toelating als vluchteling en strekt tevens tot het niet verlenen van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Verzocht wordt om schorsing van de beslissing van
verweerder om uitzetting niet achterwege te laten totdat op het beroep tegen voormelde beschikking is beslist.
1.2 Voorts is aan de orde het beroep gericht tegen de
vrijheidsontnemende maatregel van artikel 7a Vw die verweerder verzoeker met ingang van 27 juni 2000 heeft opgelegd. Dit beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
1.3 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 12 juli 2000. Daarbij hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Voorts is verzoeker ter zitting gehoord.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed,
gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de president na
behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen
in de hoofdzaak.
2.3 De AC-procedure voorziet in een afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur.
Deze procedure leent zich slechts voor die verzoeken waaromtrent binnen deze korte termijn procedureel en inhoudelijk naar behoren kan worden beslist.
2.4 Bij de beoordeling of in het onderhavige geval van een zodanig verzoek sprake is, is het volgende van belang.
2.5 Ingevolge het door verweerder gevoerde beleid, neergelegd in hoofdstuk B7/3 Vc 1994, bestaat de AC-procedure uit twee fasen. Het eerste deel betreft het onderzoek naar identiteit, nationaliteit en reisroute. Het tweede deel
betreft de beoordeling van de asielaanvraag. Voor het tweede deel zijn maximaal 24 procesuren beschikbaar. Indien de eerste fase langer dan 24 uur duurt, gaat dit ten koste van de tijd die beschikbaar is voor de tweede fase.
In principe vindt doorverwijzing naar een OC plaats indien de AC-procedure langer duurt dan 48 procesuren.
Er is, aldus hoofdstuk B7/3, evenwel geen sprake van
termijnoverschrijding (onder meer) indien de asielzoeker binnen de 48 procesuren meer tijd benut met rechtsbijstand dan de termijnen die daarvoor formeel beschikbaar zijn (de extra tijd geldt niet als proceduretijd en is in het
belang van de asielzoeker).
Ingevolge hoofdstuk B7/5 Vc 1994 heeft de asielzoeker voor aanvang van het nader gehoor gedurende maximaal twee uur de gelegenheid om met behulp van een rechtsbijstandverlener het verslag van het eerste gehoor en overige
onderzoeksresultaten uit de eerste fase na te bespreken en zich voor te bereiden op het nader gehoor.
Na afronding van het nader gehoor krijgt de asielzoeker maximaal drie uur de gelegenheid te reageren op het voornemen van verweerder de asielaanvraag niet in te willigen en het rapport van het nader gehoor na te bespreken. De
rechtsbijstandverlener kan binnen die termijn (schriftelijk) reageren op het voornemen van de IND.
2.6 Niet in geschil is dat in de onderhavige zaak de termijn van 48 uur is overschreden. Partijen houdt evenwel verdeeld het antwoord op de vraag aan wie die termijnoverschrijding moet worden toegerekend.
2.7 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de termijnoverschrijding voor rekening van verzoeker dient te komen en dus niet leidt tot de conclusie dat zijn aanvraag niet in aanmerking kwamen voor AC-afdoening.
Verweerder heeft daartoe betoogd dat het dossier na de
aanmelding bij de rechtshulpverlener geruime tijd heeft stilgelegen bij rechtshulp. Dat dit stilliggen te wijten zou zijn aan de omstandigheid dat er gedurende enige tijd geen tolk Punjabi beschikbaar is geweest, dient voor rekening
van rechtshulp te komen, aangezien rechtshulp verweerder niet op de hoogte heeft gebracht van het tolkenprobleem en verweerder derhalve geen actie heeft kunnen ondernemen in het kader van de tussen partijen gedeelde
verantwoordelijkheid voor de beschikbaarheid van de tolk.
2.8 Namens verzoeker is betoogd dat, nu de 48-uurstermijn is overschreden, verzoekers asielaanvraag zich niet leende voor afdoening in de AC-procedure. De termijnoverschrijding heeft voor verzoeker het gevolg gehad dat er minder
tijd beschikbaar was om het nader gehoor na te bespreken met de rechtshulpverlener.
2.9 De president oordeelt als volgt.
2.10 Binnen de tot 15 juni 1999 op het Aanmeldcentrum Schiphol gehanteerde 24-uursprocedure bestond tussen rechtshulp en verweerder een afspraak dat zij elkaar over en weer inlichtten omtrent onvoorziene, de procedure vertragende,
gebeurtenissen.
Overeenkomstig deze afspraak kon de partij, die werd
geconfronteerd met de onvoorziene gebeurtenis, de andere partij verzoeken om uitstel. Partijen traden dan in overleg en
in voorkomende gevallen werd besloten tot uitstel. De
verslaglegging van de onderlinge communicatie hieromtrent geschiedde door middel van zogenoemde uitstelbriefjes, die bij het dossier werden gevoegd. Bij deze werkwijze was tijdens de toetsing in beroep voor de president van de
rechtbank kenbaar, dat en op grond van welke omstandigheid partijen tot een beslissing omtrent uitstel waren gekomen.
2.11 De president constateert dat sinds de invoering van de 48-uursprocedure partijen niet langer volgens de hierboven geschetste werkwijze opereren. In de nieuwe procedure is niet voorzien in een deugdelijk systeem van
verslaglegging van de gang van zaken bij dreigende termijnoverschrijdingen. Deze omstandigheid heeft tot gevolg dat indien een
termijnoverschrijding als vernietigingsgrond wordt aangevoerd, voor de president op grond van het dossier vaak niet eenduidig kenbaar is, welke oorzaak aan een overschrijding ten grondslag heeft gelegen en of, en zo ja, hoe partijen
hierover hebben overlegd. Als gevolg van deze situatie heeft de president zich sedert de invoering van 48-uursprocedure regelmatig
geconfronteerd gezien met beroepszaken waarin de oorzaak van een vastgestelde termijnoverschrijding en de handelwijze van partijen eerst, en veelal na uitgebreid onderzoek, ter zitting kon worden achterhaald, aldaar gevolgd door een
uitvoerig debat over de vraag aan welk der partijen de
termijnoverschrijding toe te rekenen is. De president acht deze situatie, mede gelet op het daarmee gepaard gaande beslag op de voor de AC-zaken beschikbare tijd en capaciteit van de terechtzittingen, onwenselijk. Zonder af te doen
aan de
rechterlijke verantwoordelijkheid, kan van partijen verlangd worden dat zij de 48-uursprocedure zodanig inrichten en
uitvoeren dat op basis van een volledig en inzichtelijk dossier een adekwate toetsing in beroep kan plaatsvinden.
2.12 De president gaat ervan uit dat verweerder - zijnde de partij die de 48-uursprocedure heeft ingevoerd en daartoe beleid heeft geformuleerd - primair verantwoordelijk is voor de bewaking van de 48-uurstermijn. Daarnaast hebben
beide
partijen elk een eigen verantwoordelijkheid voor een goed verlopende communicatie over eventueel optredende
gebeurtenissen in de procedure, die tot vertraging kunnen leiden.
Een efficiënte procesvoering, die recht doet aan die
verantwoordelijkheden, zou erbij gebaat zijn indien partijen de volgende uitgangspunten zouden hanteren:
- verweerder houdt de rechtsbijstandverlener, indien door deze niet om uitstel is verzocht, aan de termijnen die staan voor de voorbereiding van het nader gehoor en de nabespreking van het verslag van het nader gehoor;
- de meest gerede partij - wie dit is hangt af van de zich in concreto voordoende onvoorziene omstandigheid c.q.
calamiteit - doet een verzoek om uitstel aan de andere partij door middel van een schriftelijk uitstelbriefje, dat wordt ondertekend en gedagtekend en aan het dossier wordt toegevoegd. Van het daarop volgende overleg tussen partijen
dient een verslag te worden gemaakt waarin - indien overeenstemming onverhoopt niet tot stand komt - de argumenten pro en contra zijn verwoord (het uitsteloverleg-verslag). Dit verslag dient ondertekend en gedagtekend aan het
dossier te worden toegevoegd.
2.13 De president benadrukt dat het vorenstaande slechts als handreiking aan partijen dient te worden gezien en het aan partijen is om in overleg te treden teneinde vorm te geven aan een systeem van overleg en verslaglegging
daarvan, dat de vereiste duidelijkheid biedt voor een eventuele toetsing door de rechter.
2.14 De vraag rijst vervolgens hoe, in afwachting van het resultaat daarvan, in AC-zaken, waarin termijnoverschrijding als
vernietigingsgrond is aangevoerd, getoetst dient te worden. De president is van oordeel dat verweerder reeds nu gehouden kan worden aan zijn primaire verantwoordelijkheid voor bewaking van de 48-uurstermijn. Dat brengt met zich mee
dat indien in het dossier een deugdelijke verslaglegging van vertragende
gebeurtenissen of omstandigheden, zoals een verzoek om
uitstel, ontbreekt, aangenomen zal moeten worden dat
verweerder de rechtsbijstandsverlener niet aan de hem
toekomende tijd heeft gehouden en de termijnoverschrijding aan verweerder zal worden toegerekend.
2.15 In het onderhavige geval wordt vastgesteld dat uit het dossier niet blijkt, en overigens is ook ter zitting is niet
opgehelderd kunnen worden, hoe partijen hebben gereageerd op- en overleg hebben gevoerd over het zich voordoende tolkenprobleem. Uit het dossier blijkt slechts dat, en anders dan door verweerder aangenomen, de rechtshulpverlener er
melding van heeft gemaakt dat pas laat een tolk beschikbaar was. Aldus is op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting niet vast te stellen, welke partij in casu in gebreke is gebleven. Dit brengt de president, gelet op
het overwogene in 2.14, tot het oordeel dat verweerder te kort is geschoten in de uitvoering van zijn primaire verantwoordelijkheid voor de bewaking van de 48-uurstermijn.
2.16 Mitsdien wordt het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoeker gegrond verklaard. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
2.17 Met betrekking tot de aan verzoeker opgelegde maatregel overweegt de rechtbank allereerst dat gesteld noch gebleken is dat de oplegging van de maatregel onrechtmatig is geweest.
2.18 Gelet op voormelde gegrondverklaring van het beroep is echter de grond voor de voortgezette toepassing van de
vrijheidsontnemende maatregel komen te ontbreken. Het beroep tegen de voortduring van de maatregel na de beslissing op de aanvraag is derhalve gegrond.
2.19 Omtrent het verzoek om schadevergoeding zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist.
2.20 In dit geval ziet de president aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met
inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op f 1.420,-- (1 punt voor het
verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb
de
betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
2.21 De president ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb, te bepalen dat verweerder aan verzoeker het zowel voor de hoofdzaak als voor het verzoek om voorlopige voorziening betaalde griffierecht
ad telkens f 50,-- zal vergoeden.
3. BESLISSING
De fungerend president:
3.1 verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beschikkingen van 30 juni 2000;
3.2 draagt verweerder op een nieuwe beschikking te nemen op de aanvraag van 27 juni 2000;
3.3 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen;
3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht ad tweemaal f 50,--.
De rechtbank:
3.6 verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 7a, tweede en derde lid, Vw gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel van de vreemdelingen met ingang van 14 juli 2000;
3.7 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 710,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon, die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, fungerend president, tevens lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, in tegenwoordigheid van mr.drs. H.J.M. Baldinger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14
juli 2000, in tegenwoordigheid van de griffier.
afschrift verzonden op: 14 juli 2000
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.