ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7439
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel van vreemdeling en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak gaat het om een vreemdeling, aangeduid als A, die de Soedanese nationaliteit heeft en op 2 juni 2000 in bewaring is gesteld op basis van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet. De gemachtigde van de vreemdeling, mr. W.J.J. Trooster, heeft op 8 juni 2000 beroep ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel en verzocht om schadevergoeding. Op 26 juni 2000 heeft de gemachtigde opnieuw beroep ingesteld en wederom om schadevergoeding verzocht. De vreemdeling is echter op 13 juni 2000 niet meer in bewaring geweest, waardoor de rechtbank zich moest buigen over de rechtmatigheid van de bewaring tot die datum en de mogelijkheid van schadevergoeding op basis van artikel 34j van de Vreemdelingenwet.
De rechtbank overweegt dat het instellen van beroep tegen een besluit als bedoeld in artikel 34a van de Vreemdelingenwet niet aan enige termijn gebonden is, wat voortvloeit uit de grondwettelijke habeas corpusgarantie. De rechtbank stelt vast dat een verzoek om schadevergoeding alleen mogelijk is in samenhang met een beroep tegen de onderliggende conservatoire maatregel. In dit geval heeft de gemachtigde van de vreemdeling op 16 juni 2000 het beroep tegen de inbewaringstelling ingetrokken, wat betekent dat hij rechtens wordt geacht te hebben berust in de rechtmatigheid van de inbewaringstelling.
De rechtbank concludeert dat er binnen het stelsel van rechtsbescherming tegen conservatoire maatregelen geen ruimte is voor een verzoek om schadevergoeding zonder een accessoir beroep tegen de onderliggende maatregel. Het verzoek om schadevergoeding is niet accessoir aan een conservatoire maatregel, waardoor het niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank heeft op 3 augustus 2000 uitspraak gedaan en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.