ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7350
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 7a Vreemdelingenwet in asielprocedure
In deze uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage, gedaan op 28 juli 2000, werd de rechtmatigheid van de vrijheidsbenemende maatregel ex artikel 7a van de Vreemdelingenwet (Vw) beoordeeld. De vreemdeling, van Afghaanse nationaliteit, had op 6 juli 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd gekregen. Op dezelfde dag werd de vrijheidsontnemende maatregel toegepast. De vreemdeling diende op 7 juli 2000 een asielaanvraag in, waarna een eerste gehoor volgde. De rechtbank constateerde dat de vreemdeling niet over een geldig paspoort beschikte en dat de maatregel op grond van het beleid van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gerechtvaardigd was. Echter, de rechtbank oordeelde dat de voortzetting van de maatregel niet langer gerechtvaardigd was, omdat er onvoldoende bewijs was dat de vreemdeling zich schuldig had gemaakt aan handelingen die onder artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag vallen. De rechtbank benadrukte dat de IND een toereikende motivering moest geven voor de voortzetting van de vrijheidsbenemende maatregel, vooral in het licht van de belangen van de vreemdeling. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en beval de opheffing van de maatregel met ingang van 28 juli 2000. Tevens werd de IND veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling.