ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
reg.nr.: AWB 00 / 8592 VRWET
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge de artikelen 34a, vierde lid (en 34j) Vreemdelingenwet juncto artikel 8:67 Algemene wet bestuursrecht
Inzake het beroepschrift d.d. 2 augustus 2000 ex artikel 34a, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet (Vw) van de vreemdeling:
A, geboren op [...] 1969, van gestelde Ghanese
nationaliteit, thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, bijgestaan door mr. M.B.J. Strooij, advocaat te Amsterdam (gemachtigde).
1. Feiten.
Op 11 mei 2000 is de vreemdeling in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet (Vw).
2. Zitting.
datum: 10 augustus 2000
Zitting heeft: mr. E.S.G. Jongeneel, bijgestaan door J.A. de Kievit- Tempels, griffier.
Ter zitting zijn verschenen:
de vreemdeling en zijn gemachtigde alsmede
de Staatssecretaris van Justitie (verweerder) bij gemachtigde mr. H. van Galen.
Tevens was ter zitting aanwezig de heer Nijland, tolk in de Engelse taal.
Na het onderzoek ter zitting te hebben gesloten, doet de rechtbank op 11 augustus 2000 uitspraak als onder 4. vermeld.
3. Overwegingen.
1. Bij uitspraak van 31 mei 2000 ( reg.nr. AWB 00 / 5616 VRWET) heeft deze rechtbank het beroep inzake opheffing van de bewaring ongegrond verklaard.
De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de bewaring als zodanig reeds - in rechte onaantastbaar - is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 31 mei 2000. Derhalve staat thans slechts ter beoordeling of verdere
voortzetting van de bewaring, gegeven de omstandigheden van het geval, rechtmatig is.
2. Namens de vreemdeling is aangevoerd dat op 28 juli 2000 bij zijn (mislukte) uitzetting naar Ghana onder escorte buitenproportionele dwang is gebruikt. Voorts is aangevoerd dat zicht op uitzetting ontbreekt, aangezien de Ghanese
autoriteiten de vreemdeling toegang tot Ghana hebben geweigerd.
Onder verwijzing naar de uitspraak van rechtbank Den Haag, z.p.
's-Hertogenbosch, 24 september 1997, AWB 1997 AWB 97/8863, Jub 1997 nr.
19-kort, stelt de vreemdeling zich op het standpunt dat de last tot uitzetting van 11 mei 2000 is uitgewerkt omdat de uitzetting is geëffectueerd. Er is geen nieuwe last tot uitzetting gegeven. Het bevel tot bewaring is komen te
vervallen op het tijdstip dat de vreemdeling Nederland verliet. Derhalve ontbreekt aan de vrijheidsbeneming een rechtsgeldige titel.
Met betrekking tot het weigeren van de toegang tot Ghana door de Ghanese immigratiedienst heeft de vreemdeling opgemerkt dat het laissez passer ten onrechte was afgegeven. De vreemdeling heeft onmiddellijke invrijheidsstelling
geeist en om schadevergoeding gevraagd.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bevel tot bewaring en de last tot uitzetting van 11 mei 2000 nog van kracht zijn aangezien de activiteiten met betrekking tot eisers mislukte uitzetting op 28 juli 2000 opeenvolgende
handelingen ter effectuering van de last tot uitzetting vormen. Ze betreffen het zelfde feitencomplex. Er is geen sprake van uitzetting, maar van een poging tot uitzetting. De tijd die de vreemdeling bij de immigratiedienst in Accra
heeft doorgebracht is dermate kort geweest - twee dagen - dat de last tot uitzetting en het bevel bewaring daardoor niet beëindigd zijn. In dat verband wijst verweerder erop dat de Nederlandse escort-beambten hun paspoorten hebben
moeten inleveren waardoor de Ghanese immigratiedienst zeker heeft
gesteld dat zij terug zouden komen om eventueel de vreemdeling weer mee terug te nemen.
Over de gang van zaken op en na 28 juli 2000 op het immigratiekantoor te Accra en de weigering de vreemdeling toe te laten tot Ghana ondanks het afgegeven laissez passer zal verweerder in de week van 14 augustus 2000 een gesprek
hebben met de Ghanese consul. Zicht op uitzetting is volgens verweerder nog steeds aanwezig.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
4.1 Voor eiser is een laissez passer afgegeven door de Ghanese autoriteiten. Eiser is op 28 juli 2000 met drie escorts naar Accra, de hoofdstad van Ghana gebracht. In de door een van de escort-beambten opgestelde incidentnotitie is
vermeld dat toen zij eiser met het laissez passer hebben overgedragen aan het hoofd van de immigratiedienst aldaar, hen is toegezegd dat een onderzoek zou worden ingesteld om vast te stellen of eiser daadwerkelijk de Ghanese
nationaliteit bezit. De escort-beambten moesten, blijkens de notitie, hun paspoorten inleveren en kregen een zogenoemde retention slip mee. Zij zouden zich zondag 30 juli 2000 - de dag van vertrek - weer moeten melden bij het hoofd
van de immigratiedienst. Op zondag 30 juli 2000 deelde deze hen mee dat de vreemdeling niet de Ghanese nationaliteit bezat en dat zij hem weer terug moesten nemen naar Nederland.
Uit de notitie blijkt dat de opsteller ervan aanwijzingen meent gekregen te hebben dat de Ghanese immigratiedienst op basis van een door de vreemdeling afgelegde verklaring alsnog hem de toegang tot Ghana heeft geweigerd.
Inzage in die verklaring hebben de escort-beambten niet gekregen.
4.2 De rechtbank overweegt met betrekking tot de rechtskracht van de last tot uitzetting van 11 mei 2000 dat onder uitzetting moet worden verstaan "verwijdering met de sterke arm uit Nederland". Naar het oordeel van de rechtbank is
in dit geval van verwijdering met de sterke arm geen sprake, aangezien de sterke arm die de vreemdeling uit Nederland heeft geleid, hem vervolgens weer heeft moeten terugleiden naar Nederland. Van belang acht de rechtbank daarbij
dat het land waarheen de uitzetting beoogd werd waarborgen heeft gecreëerd dat de sterke arm de vreemdeling weer zou terugleiden als het hem geen toegang zou verlenen. De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de last tot
uitzetting onder deze omstandigheden is uitgewerkt of beëindigd.
Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat aan de vrijheidsbeneming van de vreemdeling een titel ontbreekt. Het bevel tot bewaring van 11 mei 2000 heeft zijn rechtskracht verloren aangezien de vreemdeling in Ghana twee dagen uit
de macht van verweerder is geweest. Toen de vreemdeling weer in Nederland aankwam had een nieuw bevel tot bewaring verleend moeten worden.
Om die reden wordt het beroep gegrond verklaard en gelast de rechtbank opheffing van de bewaring.
4.3 Met betrekking tot de door de vreemdeling gestelde disproportioneel harde bejegening voorafgaand aan en tijdens het transport naar Ghana, overweegt de rechtbank dat zij over onvoldoende informatie beschikt om daarover te kunnen
oordelen.
5. Overigens is de rechtbank van oordeel dat er nog voldoende zicht op uitzetting bestaat aangezien er een laissez passer door de Ghanese autoriteiten is afgegeven en nader gesproken wordt met de Ghanese consul over de uitzetting.
6. Met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding heeft de rechtbank overwogen dat gelet op het voorgaande de bewaring vanaf 30 juli 2000 onrechtmatig was en dat de vreemdeling in beginsel vanaf dat moment recht kan doen gelden
op schadevergoeding. De rechtbank ziet evenwel grond om de schadevergoeding te matigen. Daartoe heeft zij overwogen dat de bewaring wordt opgeheven om een formeel gebrek. Er bestaat nog zicht op uitzetting. De Ghanese autoriteiten
hebben een laissez passer afgegeven en blijkens de notitie van de escort-beambte zijn er aanwijzingen dat de vreemdeling zijn uitzetting heeft gefrustreerd.
Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding de schadevergoeding te matigen tot nihil.
7. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het
bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 1420,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt f 710,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de
vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
4. Beslissing.
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage:
RECHT DOENDE
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming;3. matigt de schadevergoeding op grond van redenen van billijkheid tot nihil;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1420,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
5. Rechtsmiddel.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing op een verzoek om schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de
vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te
's-Gravenhage.
Verzonden op: 14 augustus 2000