ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7278
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vrijheidsontneming van vreemdeling met Soedanese nationaliteit
In deze zaak gaat het om een vreemdelinge, A, die in bewaring is gesteld op basis van de Vreemdelingenwet. De vreemdelinge, geboren in 1965 en van Soedanese nationaliteit, werd op 1 mei 2000 in bewaring gesteld. Op 9 mei 2000 werd haar verzoek om toelating afgewezen wegens kennelijke ongegrondheid, waarna zij op 10 mei 2000 opnieuw in bewaring werd gesteld. De openbare behandeling vond plaats op 11 mei 2000, waarbij de vreemdelinge werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M.C. Zuidweg, en de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, werd vertegenwoordigd door mr. D. Kuiper.
De rechtbank moest beoordelen of de vrijheidsontneming in strijd was met de Vreemdelingenwet en of deze maatregel gerechtvaardigd was. De vreemdelinge had tijdens haar asielprocedure meerdere keren haar verhaal gedaan, maar de verweerder concludeerde dat er sprake was van manifest bedrog, wat leidde tot de inbewaringstelling. De rechtbank oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was voor deze conclusie en dat de vreemdelinge niet adequaat was gehoord, aangezien zij de Engelse taal slechts gebrekkig beheerste.
De rechtbank kwam tot de conclusie dat de vreemdelinge ten onrechte in bewaring was gesteld, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die haar aanhouding rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming en kende de vreemdelinge een schadevergoeding toe van f. 1.600,-- voor de onrechtmatige bewaring. Tevens werden de proceskosten van f. 1.420,-- aan de vreemdelinge toegewezen, te betalen door de Staat der Nederlanden. Tegen deze uitspraak stond geen gewoon rechtsmiddel open voor het beroep tegen de inbewaringstelling, maar wel voor de beslissing op het verzoek om schadevergoeding.