ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7277
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling en voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke procedure
In deze zaak verzocht A, een Iraanse vreemdeling, om toelating als vluchteling in Nederland. Hij had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen en had sindsdien nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd, waaronder zijn bekering tot het christendom en de bedreigingen die hij ontving in Iran. De rechtbank te 's-Gravenhage behandelde het verzoek op 20 juli 2000. A stelde dat hij gegronde vrees had voor vervolging bij terugkeer naar Iran, vooral vanwege zijn bekering. De Staatssecretaris van Justitie, verweerder, betwistte dit en verklaarde dat de aanvraag kennelijk ongegrond was. De president van de rechtbank overwoog dat A niet voldoende had aangetoond dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte waren van zijn bekering en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer in Iran vervolgd zou worden. De president concludeerde dat de situatie in Iran niet zodanig was dat vreemdelingen uit dat land automatisch als vluchteling konden worden aangemerkt. De president oordeelde dat A niet in aanmerking kwam voor een voorlopige voorziening en verklaarde het bezwaar ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 26 juli 2000, en er stond geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.