ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7276
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag door de president van de rechtbank 's-Gravenhage
In deze zaak heeft de president van de rechtbank 's-Gravenhage op 12 juli 2000 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker, een Azerbeidzjaan, verblijft sinds 10 november 1998 in Nederland en heeft op 20 november 1998 een eerste asielaanvraag ingediend, die door de Staatssecretaris van Justitie op 22 november 1998 werd afgewezen. Na een periode van verblijf in Nederland heeft verzoeker op 23 mei 2000 opnieuw een asielaanvraag ingediend. De Staatssecretaris adviseerde het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) om verzoeker geen opvang te verlenen, waarop verzoeker bezwaar maakte en de president verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De president overweegt dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Verzoeker stelt dat hij vanwege medische omstandigheden en de noodzaak tot hereniging met zijn echtgenote opvang nodig heeft. De president oordeelt echter dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van zeer schrijnende humanitaire omstandigheden die opvang rechtvaardigen. De president wijst erop dat de herhaalde asielaanvraag van verzoeker niet automatisch recht geeft op opvang en dat de medische omstandigheden niet voldoende zijn onderbouwd.
De president concludeert dat de Staatssecretaris zich op redelijke gronden heeft gebaseerd op een verklaring van een arts, die stelde dat er geen medische noodzaak was voor opvang. De president wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen grond is om te oordelen dat de Staatssecretaris in strijd heeft gehandeld met de wet. De beslissing van de president is openbaar uitgesproken en de proceskosten worden niet toegewezen.