ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7273
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening en beoordeling van asielaanvragen van Srilankaanse verzoekers
In deze zaak hebben de verzoekers, A en B, Srilankaanse nationaliteit, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening in het kader van hun asielaanvragen. De verzoekers zijn geboren in 1963 en verblijven in Nederland. De rechtbank heeft op 28 juni 2000 mondeling uitspraak gedaan na het sluiten van het onderzoek ter zitting. De verzoekers hebben eerder aanvragen om toelating als vluchteling ingediend, die op 10 juni 2000 zijn afgewezen. De rechtbank te Haarlem heeft op 22 maart 2000 het beroep van verzoekers met betrekking tot hun eerdere aanvragen ongegrond verklaard, waardoor deze beslissing in rechte onaantastbaar is geworden.
De kern van het geschil betreft de vraag of de algemene situatie in Sri Lanka zodanig is dat de uitzetting van verzoekers achterwege moet blijven. Verzoekers hebben diverse documenten en uitspraken ingediend ter ondersteuning van hun standpunt, waaronder eerdere uitspraken van de rechtbank en correspondentie van de UNHCR. De president van de rechtbank heeft overwogen dat, zelfs als de Srilankaanse autoriteiten bij terugkeer de laissez-passers van verzoekers zouden innemen, verzoekers in staat zijn hun identiteit aan te tonen met andere documenten.
De president heeft geconcludeerd dat de persoonlijke redenen die verzoekers aanvoeren voor hun asielaanvraag niet nieuw zijn en reeds eerder zijn ingediend. Ook is er geen causaal verband aangetoond tussen de problemen van verzoekers en de dood van een familielid. De president heeft verder overwogen dat verzoekers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer in Sri Lanka een verhoogd risico lopen op schending van artikel 3 van het EVRM. De president heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verzoeken om een voorlopige voorziening ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.