ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7271

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/3986
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaarschrift inzake vergunning tot verblijf

In deze zaak gaat het om een beroep van eiser, een Macedonische vreemdeling, tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaarschrift door de Staatssecretaris van Justitie. Eiser heeft op 31 mei 1999 verzocht om verlening van een vergunning tot verblijf op grond van humanitaire redenen. Dit verzoek werd op 13 september 1999 door verweerder buiten behandeling gesteld. Eiser heeft hiertegen op 27 september 1999 bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 13 maart 2000 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank op 10 april 2000.

De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek kan worden gesloten indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift niet voldeed aan de vereisten van artikel 6:5 Awb, omdat de gronden niet tijdig zijn ingediend. Eiser heeft zich in eerste instantie laten vertegenwoordigen door K. Mikkers, maar deze heeft verzuimd om eiser tijdig te informeren over de procedure. Eiser heeft later mr. P. Drenth als nieuwe gemachtigde aangesteld, maar ook deze heeft de termijn voor het indienen van de gronden overschreden.

De rechtbank concludeert dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, omdat de communicatieproblemen met de eerste gemachtigde voor rekening van eiser komen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift heeft kunnen komen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven om proceskosten te vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 33a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr: AWB 00/3986 VRWET
Inzake: A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. P. Drenth, advocaat te Den Haag,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Eiser, geboren op [...] 1959, bezit de Macedonische nationaliteit en verblijft sedert een onbekende datum als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Op 31 mei 1999 heeft eiser verzocht om verlening van een
vergunning tot verblijf (vtv) op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Verweerder heeft deze aanvraag op 13 september 1999 buiten behandeling gesteld. Eiser heeft op 27 september 1999 een bezwaarschrift ingediend tegen
dit besluit.
Verweerder heeft op 13 maart 2000 dit bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.
Op 10 april 2000 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij
kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Na te hebben kennis genomen van de stukken, acht de rechtbank in dit geval termen aanwezig om met toepassing van deze bepaling uitspraak te doen. Zij overweegt daartoe het volgende.
3. Ingevolge artikel 6:5 Awb bevat het bezwaarschrift, voorzover hier van belang tenminste de gronden van het bezwaarschrift. Indien niet is voldaan aan dit vereiste kan het bezwaarschrift op grond van het bepaalde in artikel 6:6
Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Voorts kan verweerder op grond van artikel 30, tweede lid, Vw jo artikel 2:1,
tweede lid, Awb een schriftelijke machtiging verlangen van diegene die zich als bijzondere gemachtigde van de vreemdeling uitgeeft.
4. De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit van 13 september 1999 op dezelfde dag naar het laatstbekende adres van eiser is verzonden. Aangezien het op 27 september 1999 door K. Mikkers ingediende bezwaarschrift op nader aan
te voeren gronden is ingediend, heeft verweerder per aangetekende brief van 9 februari 2000 een zogenoemde herstel-verzuimbrief naar K. Mikkers gestuurd. In deze brief wordt laatstgenoemde in de gelegenheid gesteld om binnen twee
weken na dagtekening van de brief de nadere gronden in te dienen en om alsnog het besluit waartegen het bezwaar is gericht te overleggen. Voorts wordt hem gevraagd om een machtiging te overleggen waaruit blijkt dat hij als
bijzondere gemachtigde van eiser kan optreden. Verweerder mag deze machtiging op grond van artikel 30, tweede lid, Vw jo artikel 2:1, tweede lid, Abw verlangen, omdat niet is gebleken dat K. Mikkers de advocaat of wettelijke
vertegenwoordiger is van eiser. De brief van 9 februari 2000 is echter als onbestelbaar aan verweerder retour gezonden, aangezien K. Mikkers zou zijn vertrokken. Vervolgens is eiser bij brief van 14 februari 2000 nogmaals in
gelegenheid gesteld om binnen een termijn van twee weken bovengenoemde verzuimen te herstellen.
Vervolgens heeft eiser zich op 24 februari 2000 tot een andere gemachtigde gewend, te weten mr. P. Drenth. Bij faxbrief van 25 februari 2000 is - namens mr. P. Drenth - bevestigd dat verweerder telefonisch heeft toegezegd dat de
termijn voor het indienen van de gronden van het bezwaarschrift vervalt op 7 maart 2000. Deze door
verweerder - blijkens ontvangststempel - op 25 februari 2000 ontvangen brief is niet weersproken. Derhalve restte mr. P. Drenth om uiterlijk op 7 maart 2000 de gronden in te dienen. Op 7 maart 2000 heeft deze gemachtigde namens
eiser een verzoek om uitstel voor het indienen van gronden wegens vakantie ingediend. Dit verzoek is echter beantwoord met het bestreden besluit, waarin een passage is gewijd dat geen nader uitstel voor indiening wordt verleend.
5. Namens eiser is in beroep aangevoerd dat hij redelijkerwijs niet eerder de gronden van het bezwaarschrift heeft kunnen aanvullen, aangezien de heer K. Mikkers zijn belangen niet naar behoren heeft behartigd. Eiser is door het
handelen van deze dubieuze "gemachtigde" gedupeerd en hij was gedwongen om een andere gemachtigde te benaderen.
Deze gemachtigde, mr. P. Drenth, heeft in verband met zijn vakantie eerst op 29 februari 2000 de zaak ter hand genomen. Eiser is van mening dat de termijnoverschrijding in het licht van het voorgaande verschoonbaar is.
6. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat hetgeen namens eiser is aangevoerd niet tot de conclusie kan leiden dat de
termijnoverschrijding verschoonbaar is.
De rechtbank overweegt daartoe dat de omstandigheid dat eiser van de termijn voor herstel verzuim niet tijdig kennis heeft kunnen nemen, verweerder geenszins valt aan te rekenen. Verweerder heeft immers het besluit aan de toenmalige
veronderstelde belangenbehartiger van eiser gezonden en kon er van uitgaan dat eiser via deze persoon (tijdig) op de hoogte werd gesteld. De omstandigheid dat de heer Mikkers heeft nagelaten eiser (en verweerder) te informeren over
zijn vertrek komt voor rekening en risico van eiser. Immers, volgens vaste jurisprudentie dient al hetgeen wordt verricht of nagelaten vanwege een door eiser tot zijn gemachtigde aangewezen persoon in beginsel aan eiser zelf te
worden toegerekend. De in beroep geponeerde stelling dat de heer Mikkers een dubieuze belangenbehartiger zou zijn leidt de rechtbank - wat hier ook van zij - niet tot een andere conclusie.
7. Mr. P. Drenth heeft vervolgens door eerst op de laatste dag een verzoek om uitstel te doen, zelf het risico genomen dat dit verzoek niet zou worden gehonoreerd. Het kan eiser worden toegegeven dat het klantvriendelijker zou zijn
geweest indien verweerder eerst nog afwijzend zou hebben gereageerd op dit verzoek, maar het stond verweerder vrij - gelet op de voorgeschiedenis, die als hierboven overwogen voor risico van eiser komt - om rauwelijks het bestreden
besluit te nemen. Het feit dat mr. P. Drenth op 7 maart 2000 tevens een poging heeft gedaan om opnieuw bezwaar in te stellen, maakt het voorgaande niet anders, omdat daarmee geen nieuwe termijn kan worden gecreëerd.
8. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift heeft kunnen komen, nu niet is gebleken van verschoonbare redenen voor het niet in acht
nemen van de termijn voor het indienen ervan.
9. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
3. BESLISSING
De arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage:
verklaart het beroep ongegrond;
4. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet
te worden gehoord.
Aldus gedaan door mr. M.J. van den Bergh en uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2000, in tegenwoordigheid van mr. E. Witvoet, als griffier.
De griffier is buiten staat te tekenen.
Verzonden op: