ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7196
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toelating tot verblijf voor vreemdelingen met een Turkse nationaliteit en de gevolgen van arbeidsongeschiktheid van de echtgenoot
In deze zaak gaat het om de aanvragen van twee Turkse vreemdelingen, een moeder en haar dochter, om een vergunning tot verblijf in Nederland. De moeder, geboren in 1966, verblijft sinds 20 april 1997 in Nederland, terwijl de dochter, geboren in 1984, sinds 12 mei 1998 in Nederland verblijft. Beide aanvragen zijn in eerste instantie afgewezen door de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland op 14 oktober 1998. De moeder heeft ook een aanvraag ingediend voor haar zoon, die eveneens van Turkse nationaliteit is.
Na afwijzing van de aanvragen hebben de moeder en dochter bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 22 januari 1999. Vervolgens hebben zij beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij de rechtbank heeft besloten om de zaak versneld te behandelen. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.C. van Drempt, heeft in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Tijdens de zitting op 30 maart 2000 is de dochter in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat, mr. R.T.P.H. Jacobs. De moeder heeft aangevoerd dat haar echtgenoot, die sinds 1990 in Nederland verblijft, blijvend arbeidsongeschikt is, wat volgens haar zou moeten leiden tot vrijstelling van het middelenvereiste voor de vergunning tot verblijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtgenoot niet over voldoende middelen van bestaan beschikt en dat de moeder niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.
De rechtbank oordeelt dat de verweerder in strijd heeft gehandeld met het beginsel van 'fair play' door de beslissing op bezwaar niet aan te houden, terwijl er een medische herbeoordeling van de echtgenoot op komst was. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de bestreden besluiten en verplicht de verweerder om nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiseressen, die zijn begroot op Fl. 1.420,--.