ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7193
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling en niet-ontvankelijkheid van de aanvraag
In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser, een Somalische nationaliteit, om toelating als vluchteling en de daaropvolgende afwijzing door de Staatssecretaris van Justitie. Eiser verblijft sinds 28 augustus 1995 in Nederland en heeft op die datum aanvragen ingediend voor zowel vluchtelingenstatus als een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden. De aanvragen werden op 13 mei 1996 afgewezen, waarbij de aanvraag om vluchtelingenstatus niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard, hoewel hij een voorwaardelijke vergunning tot verblijf kreeg. Eiser heeft vervolgens meerdere keren beroep ingesteld tegen de beslissingen van de Staatssecretaris, waarbij de rechtbank op 8 mei 1998 het beroep gegrond verklaarde en de Staatssecretaris opdroeg opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Eiser heeft in de loop van de procedure een vergunning tot verblijf zonder beperkingen verkregen, maar zijn aanvraag om vluchtelingenstatus bleef een punt van geschil. De rechtbank heeft op 9 mei 2000 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De vertegenwoordiger van de Staatssecretaris, mr. D. van den Berg, heeft het standpunt ingenomen dat de aanvraag van eiser om toelating als vluchteling terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat hij niet voldeed aan de aanwijzingen van artikel 17a van de Vreemdelingenwet. Eiser stelde dat hij een geldige reden had om niet aan deze aanwijzingen te voldoen, maar de rechtbank oordeelde dat zijn argumenten niet overtuigend waren.
De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris in redelijkheid tot de afwijzing van de aanvraag had kunnen komen en dat er geen strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de Staatssecretaris. Deze uitspraak werd gedaan op 20 juni 2000 door mr. D. Radder, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. G.J. Michiels van Kessenich.