ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7094
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling en vergunning tot verblijf voor Moldavische eiseres
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 17 januari 2000 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Moldavische eiseres en de Staatssecretaris van Justitie. De eiseres had op 21 juni 1995 aanvragen ingediend voor toelating als vluchteling en voor een vergunning tot verblijf. Op 22 juni 1995 werd haar aanvraag door verweerder afgewezen op grond van kennelijke ongegrondheid. De eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat haar leven in Moldavië onhoudbaar was door discriminatie vanwege haar deels Koerdische afkomst.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder niet heeft voldaan aan de verplichting om de nodige kennis omtrent relevante feiten en belangen te vergaren, zoals vereist in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de geloofwaardigheid van de eiseres niet in twijfel werd getrokken, en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de positie van Koerden in Moldavië. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit vernietigd moest worden, omdat het niet op een deugdelijke wijze was voorbereid.
De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die zijn vastgesteld op f. 1.420,--. Daarnaast werd bepaald dat het door eiseres gestorte griffierecht van f. 50,-- door de Staat der Nederlanden aan haar moest worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door mr. D.J. de Lange, in tegenwoordigheid van drs. W. Smeding als griffier.