ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7016

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.068918-99
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.S.W. Holtrop
  • M.D.J. van Reenen-Stroebel
  • H.W.F. van den Berg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over noodweer en vrijspraak van een minderjarige verdachte in een doodslagzaak

In deze zaak, behandeld door de meervoudige kamer voor kinderstrafzaken van de Rechtbank 's-Gravenhage, stond een minderjarige verdachte terecht die op 3 september 1999 zijn moeder verdedigde tegen een gewelddadige aanranding door het slachtoffer. De verdachte, geboren op 29 april 1987, werd op 6 september 1999 in voorlopige hechtenis genomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend bewezen had dat hij het telastgelegde feit had begaan, maar dat hij niet strafbaar was. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zijn moeder wilde beschermen tegen een levensbedreigende situatie. De rechtbank erkende de ernst van de aanranding en de fysieke overmacht van het slachtoffer, en concludeerde dat de verdachte, gezien zijn jonge leeftijd en de omstandigheden, niet in staat was om op een andere manier te handelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle rechtsvervolging en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte nog geen 14 jaar oud was en derhalve niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de schade.

Uitspraak

parketnummer 09.068918-99
rolnummer 0009
datum uitspraak 6 september 2000
tegenspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor kinderstrafzaken
VERKORT VONNIS
gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
[D.G.],
geboren op 29 april 1987 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
In verzekering gesteld op 3 september 1999 en in voorlopige hechtenis gesteld op 6 september 1999,
welke voorlopige hechtenis is geschorst op 16 september 1999.
Onderzoek op de terechtzitting.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 23 augustus 2000.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr E. Visser en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr J.H. Pelle, advocaat te ´s-Gravenhage, naar voren is gebracht.
De telastlegging
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen vermeld staat in de dagvaarding.
Van de dagvaarding is een kopie gevoegd bij dit vonnis, gemerkt A.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het telastgelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de bijlage, gemerkt B, die van dit vonnis deel uitmaakt.
Hetgeen meer of anders is telastgelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de bewezenverklaarde telastlegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte door die verbetering niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een bij dit vonnis te voegen bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet na te melden strafbaar feit op:
DOODSLAG
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft namens de verdachte ontslag van rechtsvervolging bepleit en daartoe een beroep gedaan op noodweer subsidiair noodweer-exces.
De raadsman heeft daartoe ondermeer betoogd dat op 3 september 1999 sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de moeder van verdachte daar het slachtoffer de moeder van [verdachte] probeerde te wurgen. Er bestond op dat moment voor verdachte, gelet op het feit dat het slachtoffer fysiek veel sterker en door het dolle heen was alsmede gelet op de hevige gemoedstoestand van verdachte en zijn leeftijd, geen ander verdedigingsmiddel dan een mes. Daarnaast is, gelet op de omstandigheden in de woning op 3 september 1999, in het bijzonder gelet op de ernst van de bedreigingen -poging tot wurging- en gelet op het feit dat het slachtoffer een zeer gewelddadig persoon was, voldaan aan de subsidiariteitseis. Te meer omdat een kind van 12 jaar in de geschetste omstandigheden niet dezelfde afweging kan en zal maken als een meerderjarige geplaatst in dezelfde situatie. Voorzover de rechtbank van oordeel mocht zijn dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden, wordt een beroep gedaan op noodweer-exces. De overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging is namelijk het onmiddellijk gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging, door het geweld veroorzaakt. Een en ander aldus de raadsman.
Op grond van de gedingstukken en hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, is omtrent de feite-lijke toedracht van het telastegelegde het volgende aanneme-lijk geworden: Op de bewuste dag waren verdachte en zijn zusje [mededader] in het huis van hun moeder. De moeder werd van haar werk opgehaald door het latere slachtoffer. Tijdens de rit naar huis hebben diverse incidenten plaatsgevonden, waarbij de man de moeder zeer agressief behandelde. Hij heeft haar toen herhaaldelijk uitgescholden en geslagen. Via de mobiele tele-foon van de moeder is door een toeval telefonisch contact gemaakt met de kinderen die op die manier getuigen zijn gewor-den van hetgeen zich in de auto afspeelde. Beiden zijn bang geworden en in huilen uitgebarsten. In het bijzijn van de kinderen is het toen als volgt gegaan: Thuisgekomen heeft de man de moeder aan de haren de auto uitgesleurd. De moeder is op een stoel terechtgekomen, terwijl hij haar bleef uitschel-den en haar in het gezicht sloeg. Toen de moeder op de grond was gevallen, is de man op haar gaan zitten en heeft, na haar opnieuw een aantal slagen in het gezicht te hebben gegeven, haar bij de keel gegrepen. Het zusje heeft een aardappel-schilmesje gepakt en dat in de rug van de man gestoken. Desondanks bleef de man doorgaan met slaan, waarbij hij zich nu ook op het zusje richtte. Zij heeft geroepen: "[verdachte], doe wat", waarna verdachte een mes uit een dichtbij zijnd messenblok heeft genomen en de man in zijn hoofd gestoken.
Uit voormelde toedracht blijkt dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van in elk geval de moeder door het slachtoffer.
De aard en de ernst van de aanranding alsmede het feit dat verdachte het slachtoffer kende als een zeer gewelddadig persoon rechtvaardigen de vrees van verdachte dat deze aanranding zijn moeder fataal zou worden. Onder deze omstandigheden is aannemelijk dat het gebruik door verdachte van een mes geboden was voor de verdediging van zijn moeder.
Anders dan door de officier van justitie ter terechtzitting is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de grenzen der noodzakelijke verdediging niet zijn overschreden. Gezien de hele voorgeschiedenis -de relatie tussen moeder en het slachtoffer werd gekenmerkt door hevige ruzies en mishandelingen waarvan verdachte en zijn zusje in de loop der jaren meerdere malen getuige waren geweest- alsmede de fysieke overmacht van het slachtoffer, de levensbedreigende situatie waarin moeder verkeerde en de zeer jonge leeftijd van verdachte, kon verdachte niet in staat worden geacht op andere wijze zijn moeder te hulp te schieten dan hij heeft gedaan.
Dat betekent dat verdachte terzake van het telastgelegde feit niet strafbaar is en dus zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vordering tot schadevergoeding
De familie [A.T.] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade tot een bedrag van ¦ 7.772,12.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering daar verdachte nog geen 14 jaar is en derhalve naar burgerlijk recht niet aansprakelijk is voor schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Daargelaten deze redenering van de raadsman: nu verdachte terzake van het bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel zal worden opgelegd, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 41 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het telastgelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is telastgelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte deswege niet strafbaar.
Ontslaat verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr J.S.W. Holtrop, kinderrechter, voorzitter,
mr M.D.J. van Reenen-Stroebel, kinderrechter,
mr H.W.F. van den Berg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr D.J.J.M. Everaert, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 september 2000.
Mr H.W.F. van den Berg buiten staat zijnde dit vonnis te ondertekenen