ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6914
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H.F.M.J. Schröder
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf voor Pakistaanse nationaliteit met beroep op godsdienstige vervolging
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 7 juli 2000 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, A, van Pakistaanse nationaliteit, die asiel heeft aangevraagd in Nederland. Eiser heeft zijn aanvraag gebaseerd op de vrees voor vervolging vanwege zijn lidmaatschap van de Ahmadiyya-geloofsgemeenschap. Eiser heeft in zijn verzoek aangegeven dat hij in Pakistan is bedreigd en mishandeld vanwege zijn geloofsovertuiging. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, inclusief de verklaringen van eiser over zijn activiteiten binnen de Ahmadiyya-gemeenschap en de bedreigingen die hij heeft ervaren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich kan onttrekken aan de gevreesde vervolging door zich elders in Pakistan te vestigen, aangezien er geen systematische vervolging van Ahmadi's door de overheid is aangetoond. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar verschillende ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken, waaruit blijkt dat Ahmadi's in Pakistan zich kunnen vestigen in gebieden waar zij niet worden bedreigd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende zijn om aan te nemen dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij is opgemerkt dat het enkele feit dat eiser zijn geloof niet vrij kan belijden in Pakistan niet automatisch leidt tot een schending van zijn rechten onder het EVRM. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen klemmende redenen van humanitaire aard zijn die een vergunning tot verblijf rechtvaardigen. Eiser komt derhalve niet in aanmerking voor toelating als vluchteling in Nederland.