ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6913
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Opheffing van de bewaring van een vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet
In deze zaak gaat het om de opheffing van de bewaring van een vreemdeling, geboren in 1966 in District Marowijne, Suriname, die op 12 mei 2000 in bewaring is gesteld. De vreemdeling, bijgestaan door advocaat mr. P.L.E.M. Krauth, heeft op 20 juni 2000 ter zitting aangevoerd dat de bewaring opgeheven of in tijd beperkt dient te worden, en heeft verzocht om schadevergoeding. De Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door mr. A.H. Straatman, heeft verzocht de bewaring niet op te heffen en het verzoek om schadevergoeding af te wijzen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling op 12 mei 2000 in bewaring is gesteld, en dat de bewaring is voortgezet in een Huis van Bewaring. De rechtbank oordeelt dat de vreemdeling op grond van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit kon worden staandegehouden. Echter, de rechtbank heeft ook geconstateerd dat de termijn voor aanmelding bij het Penitentiair Selectie Centrum (PSC) is overschreden, wat in strijd is met artikel 84, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit. De rechtbank concludeert dat de overschrijding van deze termijn niet kan worden gerechtvaardigd door de omstandigheden die door de verweerder zijn aangevoerd.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de bewaring opgeheven. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de bewaring om formele redenen onrechtmatig was, maar dat de gronden voor de bewaring in wezen gerechtvaardigd waren. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier moet vergoeden. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding.