ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6909

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 februari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/5712, 99/5713
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een vergunning tot verblijf aan Ghanese vreemdelingen op basis van humanitaire redenen

In deze zaak gaat het om de aanvraag van A eiser en B eiseres, beiden Ghanese nationaliteit, voor een vergunning tot verblijf in Nederland. Eisers verblijven sinds 15 juni 1986 in Nederland en hebben in 1995 aanvragen ingediend voor een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden en voor verblijf bij de echtgenoot. Na een ongegrond verklaard administratief beroep hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank moet beoordelen of het besluit van de Staatssecretaris van Justitie om de vergunning te weigeren, stand kan houden.

Eisers stellen dat zij op basis van het drie-jarenbeleid van verweerder in aanmerking komen voor een vergunning tot verblijf, ondanks het ontbreken van een geldig nationaal paspoort. Verweerder betwist dit en stelt dat eisers niet voldoen aan de vereisten voor toelating, omdat zij geen geldig paspoort kunnen overleggen. De rechtbank overweegt dat eisers wel degelijk in aanmerking komen voor een vergunning, aangezien zij erkend zijn als vluchtelingen in Frankrijk en in het bezit zijn van een Frans vluchtelingenpaspoort.

De rechtbank concludeert dat het standpunt van verweerder niet houdbaar is, omdat het niet redelijk is om eisers te verplichten contact op te nemen met de Ghanese autoriteiten voor een paspoort, gezien de risico's die dit met zich meebrengt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verplicht verweerder om een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 33a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr: AWB 99/5712 en 99/5713 VRWET
Inzake: A eiser en B eiseres,
verblijvende te C, gemachtigde mr. H.K. Jap A Joe, advocaat te Utrecht,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. D. van de Berg, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiser, geboren op [...] 1952 en eiseres, geboren op
[...] 1957, bezitten de Ghanese nationaliteit. Zij verblijven sedert 15 juni 1986 als vreemdelingen in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Op 21 februari 1995 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een
vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen
van humanitaire aard en heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel 'verblijf bij echtgenoot'. Op 14 oktober 1996 hebben eisers administratief beroep ingesteld tegen het niet tijdig
beslissen op hun aanvragen. Op 22 september 1997 is eiser door een ambtelijke commissie gehoord.
Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Op 1 juni 1999 heeft verweerder het administratief beroep ongegrond verklaard.
2. Op 29 juni 1999 hebben eisers tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot
ongegrondverklaring van het beroep.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 6 januari 2000. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2. Eisers stellen dat zij op grond van het door verweerder gevoerde drie-jarenbeleid in aanmerking komen voor een vergunning tot verblijf.
Daartoe hebben zij onder meer aangevoerd dat het niet beschikken over een geldig nationaal paspoort eisers niet kan worden tegengeworpen, omdat zij in Frankrijk als vluchteling zijn erkend en in het bezit zijn gesteld van een Frans
vluchtelingenpaspoort en een verblijfsvergunning.
Immers volgens het geldend beleid zijn vluchtelingen vrijgesteld van het paspoortvereiste.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat nu eisers niet in het bezit zijn van een geldig nationaal paspoort zij niet voor toelating in aanmerking komen in het kader van het driejarenbeleid.
4. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend.
5. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en
werkgelegenheidssituatie hier te lande bij de toepassing van dit artikellid een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van
een vergunning tot verblijf in aanmerking komen, indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
6. Krachtens artikel 41 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) juncto artikel 28, zesde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen (VV), moeten vreemdelingen om in Nederland te worden toegelaten voor een verblijf langer dan drie maanden in
het bezit zijn van een geldig paspoort voorzien van een machtiging tot voorlopig verblijf. Van het paspoortvereiste kan worden afgeweken krachtens het bepaalde in artikel 42 Vb juncto artikel 28, zevende lid, VV indien de Minister
van Justitie zulks heeft bepaald, hetzij omdat die vreemdelingen hebben aangetoond, dat zij vanwege de regering in het land waarvan zij onderdaan zijn, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor
grensoverschrijding kunnen worden gesteld, hetzij omdat het vreemdelingen betreft die een aanvraag om toelating hebben ingediend en die hebben aangetoond dat met het oog op het verlenen van een vergunning tot verblijf in Nederland
of het verlengen van de geldigheidsduur daarvan van hen in redelijkerwijs niet kan worden verlangd, dat zij zich voor het verkrijgen, of het doen verlengen van de geldigheidsduur van een document voor grensoverschrijding tot
bedoelde regering wenden.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat eisers in aanmerking komen voor een vergunning tot verblijf op grond van het zogenoemde driejarenbeleid van verweerder mits betrokkenen een geldig nationaal paspoort kunnen
overleggen. Daaraan is niet voldaan. Weliswaar erkent verweerder de mogelijkheid van het verlenen van ontheffing. Dit is in onderhavige geval echter niet geschied, omdat voor verweerder niet aannemelijk is geworden dat van eisers
niet verlangd zou kunnen worden alsnog met de Ghanese autoriteiten contact op te nemen ter verkrijging van een nationaal paspoort. Verweerder wijst tevens op de omstandigheid dat eisers onvoldoende informatie en geen documenten
kunnen overleggen met betrekking tot hun erkenning als vluchteling.
De rechtbank kan het standpunt van verweerder niet onderschrijven.
Verweerder betwist niet dat betrokkenen destijds door Frankrijk zijn toegelaten en erkend als asielzoekers uit Ghana en dat aan hen een Frans vluchtelingenpaspoort is verstrekt. Verweerder betwist dit onder meer niet op grond van de
contacten die verweerder daarover heeft gehad met Frankrijk. Verweerder moet in staat worden geacht relevante informatie bij Frankrijk in te winnen. Daardoor is het niet redelijk eisers toch tegen te werpen dat zij geen informatie
en/of documentatie terzake kunnen overleggen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet enkel op grond van het tijdsverloop ertoe kan komen van eisers te verlangen dat ze met de Ghanese autoriteiten
contact opnemen. Aangezien niet zonder meer uitgesloten kan worden geacht dat daaraan voor eisers dan wel voor anderen (bijvoorbeeld familieleden en andere bekenden van eisers) niet aanvaardbare risico's zijn verbonden.
Het bestreden besluit berust derhalve op een ondeugdelijke grondslag.
8. Het beroep is mitsdien gegrond.
9. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs
hebben moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 1420,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van f
710,- en wegingsfactor 1).
Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht de betaling aan de griffier te geschieden.
10. Op grond van artikel 8:74, eerste lid, Awb dient het griffierecht aan eisers te worden vergoed.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1420,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon, die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eisers betaalde griffierecht ad f 225,-.
Aldus gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2000, in tegenwoordigheid van mr. D.M. Grot als griffier.
afschrift verzonden op: