ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6907

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 98/9183
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf voor een Turkse eiseres met een Nederlandse referent

In deze zaak gaat het om een beroep van eiseres A, verblijvende in Turkije, tegen de Staatssecretaris van Justitie. Eiseres heeft op 22 oktober 1996 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar echtgenoot B, van Nederlandse nationaliteit, te verblijven. De aanvraag werd op 17 januari 1997 afgewezen, waarna eiseres bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 30 november 1998 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van een beroep bij de rechtbank op 4 december 1998.

De openbare behandeling van het beroep vond plaats op 6 december 1999, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. L.C. Blok. De referent, de echtgenoot van eiseres, was ook aanwezig. De rechtbank heropende het onderzoek na een tussenuitspraak op 28 december 1999, waarbij aanvullende informatie van de referent werd gevraagd. Eiseres stelde dat zij in aanmerking kwam voor een mvv, omdat haar echtgenoot, na een ernstig auto-ongeluk in 1982, arbeidsongeschikt was en niet over voldoende middelen van bestaan beschikte.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris in redelijkheid niet had mogen vasthouden aan het beleid dat een mvv alleen verleend kan worden als de referent duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt. De rechtbank vond dat de referent, gezien zijn gezondheidstoestand en persoonlijke omstandigheden, niet kon worden belast met arbeid. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit vernietigd moest worden en dat eiseres in het bezit moest worden gesteld van een mvv. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op f 1420,-.

De rechtbank oordeelde dat de uitkomst van de procedure onevenredig was ten opzichte van het te dienen belang, en dat er aanleiding was om af te wijken van de strikte toepassing van het beleid. De uitspraak werd gedaan op 24 juli 2000 door mr. M.J. van den Bergh, en er stond geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 33a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr: AWB 98/9183 S1813
Inzake: A, verblijvende in Turkije, eiseres,
gemachtigde mr. L.C. Blok, advocaat te Katwijk,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. I.K. Rapmund, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, geboren op [...] 1956, bezit de Turkse nationaliteit.
Op 22 oktober 1996 heeft zij een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel "voor verblijf bij echtgenoot B", van Nederlandse nationaliteit (hierna ook referent). Op deze aanvraag is
door verweerder op 17 januari 1997 afwijzend beslist. Eiseres heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 15 oktober 1998 is de referent gehoord door een ambtelijke commissie (AC). Op 30 november 1998 heeft verweerder
het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Op 4 december 1998 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het
beroep.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 6 december 1999. Eiseres is aldaar verschenen bij gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tevens was ter zitting aanwezig de partner van eiseres, de heer B (referent). Bij tussenuitspraak van 28 december 1999 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en daarbij de referent opgedragen nog enkele gegevens te verschaffen.
Dit is geschied bij brief van 3 maart 2000.
Partijen hebben (impliciet) toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Verweerder door niet binnen de termijn te reageren op het verzoek van de griffier van 10 juli 2000 en eiseres door twee maal bij de
rechtbank te rappelleren over de voortgang van de procedure. De rechtbank heeft derhalve geen acht geslagen op het uitstelverzoek van 12 juli 2000 zoals gedaan door mr. A.A.G. Balkenende bij afwezigheid van zijn kantoorgenoot mr.
L.C. Blok.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2. Eiseres stelt dat zij in aanmerking komt voor een mvv met als doel verblijf bij referent. Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat referent in aanmerking komt voor vrijstelling van het inkomensvereiste daar hij sedert een
ernstig auto-ongeluk in 1982 arbeidsongeschikt is.
Hierbij heeft zij erop gewezen dat de referent sedert 1 juli 1995 door de bedrijfsvereniging wordt beschouwd als niet belastbaar met arbeid.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet voor toelating in aanmerking komt, omdat referent niet duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt en ook niet in aanmerking komt voor een vrijstelling nu referent
slechts 15-25% arbeidsongeschikt wordt geacht in de zin van de wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Bovendien acht verweerder niet aangetoond dat de referent zich in de periode vóór 1995 heeft ingespannen om werk te
vinden.
4. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend.
5. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en
werkgelegenheidssituatie hier te lande bij de toepassing van dit artikellid een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van
een vergunning tot verblijf in aanmerking komen, indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
6. Ter beantwoording staat de vraag of voldaan wordt aan de criteria die de Vc 1994 stelt voor toelating in het kader van gezinsvorming. Ingevolge Vc 1994 onder hoofdstuk B1, dient voor toelating van de echtgenoot onder meer voldaan
te zijn aan het vereiste dat degene bij wie toelating wordt
beoogd duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. Ingevolge Vc 1994 onder Hoofdstuk B1/1.2.3 Vc wordt onder voldoende middelen van bestaan verstaan een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan het
nettonormbedrag van uitkeringen op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) aan echtparen. Voor Nederlanders en enkele andere in dit kader niet ter zake doende categorieën
verblijfsgerechtigden, die hun huwelijkspartner over willen laten komen zijn de inkomensvereisten iets versoepeld. Zo worden geheel vrijgesteld van het middelenvereiste:
- personen van 57,5 jaar en ouder;
- een-oudergezinnen met een kind jonger dan vijf jaar voorzover zij alleen de zorg hebben over dit kind;
- personen die blijvend volledig arbeidsongeschikt zijn.
7. Het laatste liggende streepje is hier in het geding. Ter zitting is gebleken dat de gezondsheidstoestand van de referent zodanig is verslechterd dat enige dagen na de zitting een herkeuring zou plaatsvinden. Het onderzoek is in
verband hiermede door de rechtbank heropend. De uitkomst van de herkeuring van de referent is vervat in een beschikking van Cadans van 23 februari 2000, die de rechtbank op 3 maart 2000 is toegezonden. Deze beschikking houdt in dat
de referent met terugwerkende kracht vanaf 30 juni 1996 is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100%. Gelet op de leeftijd van de referent (56 jaar) moet het er voor worden gehouden dat deze arbeidsongeschiktheid blijvend
is.
8. Thans dient terugkijkend te worden geoordeeld of verweerder op basis van de ten tijde van het bestreden besluit beschikbare gegevens in redelijkheid heeft besloten zoals hij heeft gedaan. In dit verband overweegt de rechtbank dat
verweerder ervan is uitgegaan dat de referent in de arbeidsongeschiktheidsklase 15-25% was ingedeeld en eerst in 2001 zou worden opgeroepen voor verdere evaluatie van zijn
arbeidsongeschiktheid. Zulks is verweerder telefonisch medegedeeld door Cadans. Uitgaande van de juistheid van deze informatie, acht de rechtbank het redelijk dat verweerder op herkeuring niet heeft willen wachten en is uitgegaan
van een aanzienlijke restcapaciteit. Er speelt echter meer. Cadans had verweerder bij gelegenheid van het telefonisch onderhoud eveneens medegedeeld dat de referent niet kon worden belast met arbeid. Dit gegeven gevoegd bij de
leeftijd van referent en zijn persoonlijke omstandigheden maakt dat verweerder in redelijkheid niet rigide aan zijn beleid had mogen vasthouden. Over de achtergrond van referent is bij de AC naar voren gekomen dat zijn eerste
echtgenote in 1982 eveneens betrokken was bij auto-ongeluk waarbij referent invalide is geraakt. Zij heeft nadien 21 operaties moeten ondergaan en is in 1995 alsnog aan de gevolgen van het ongeluk overleden. De referent heeft tot
haar dood voor haar moeten zorgen. In deze omstandigheden gaat het niet aan de referent aan te rekenen dat hij zich tussen 1992 en 1995 onvoldoende heeft ingespannen om de arbeidsmarkt te betreden. De referent heeft volgens de GGD,
naar is vermeld in het advies van de korpschef van 23 oktober 1996, zelf bovendien verzorging nodig in zijn dagelijks leven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het voorgaande voor verweerder aanleiding had moeten vormen om
toepassing te geven aan zijn bevoegdheid om af te wijken van strikte toepassing van zijn beleid, daar de uitkomst hiervan in het onderhavige geval onevenredig moet worden geacht ten opzichte van het te dienen belang. Derhalve is het
beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd.
9. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid Algemene Wet bestuursrecht zelf te voorzien. Gelet op het tijdsverloop sedert de aanvraag en het feit dat is gebleken dat de referent hulpbehoevend is,
acht de rechtbank een spoedige overkomst van eiseres gewenst.
10. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen
in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 1420,- (1 punt voor het
beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van f 710,- en wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder eiseres in het bezit stelt van een mvv;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1420,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;
5. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiser betaalde griffierecht ad f 225,- vergoedt.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. M.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2000, in tegenwoordigheid van de griffier.
afschrift verzonden op: 25 juli 2000