ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6897

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/12176
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.Th. Drop
  • M.P.A.H. van Erven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning en gebruik van vervalste documenten

In deze zaak verzocht de Turkse vreemdeling A, die sinds 1987 in Nederland verblijft, om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te voorkomen totdat op zijn bezwaarschrift tegen de afwijzing van zijn verzoek om een verblijfsvergunning was beslist. De Staatssecretaris van Justitie had zijn verzoek afgewezen op grond van het gebruik van een vervalst paspoort in 1987. A stelde dat hij op humanitaire gronden in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning, aangezien hij goed geïntegreerd was in de Nederlandse samenleving. De president van de rechtbank overwoog dat het bezwaarschrift van A een redelijke kans van slagen had, ondanks het gebruik van het vervalste paspoort. De president oordeelde dat het vervalste paspoort niet relevant was voor de huidige procedure, omdat A dit paspoort niet meer had gebruikt bij eerdere aanvragen voor verblijf. Bovendien was er een groot tijdsverloop sinds het gebruik van het vervalste document en had A zich in de tussentijd goed geïntegreerd. De president wees het verzoek om voorlopige voorziening toe, veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten en gelastte de vergoeding van het griffierecht aan A.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
fungerend president
__________________________________________________
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:84 Algemene wet
bestuursrecht juncto artikel 33a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 99/12176 VRWET
Inzake : A, verblijvende te B, verzoeker,
gemachtigde drs. M.A. Spaans, te 'S-Gravenhage
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. L.C. Harderwijk, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Verzoeker, geboren op [...] 1972, bezit de Turkse nationaliteit.
Hij verblijft sedert 1987 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Op 20 mei 1999 en bij herhaling op 10 november 1999 heeft hij een verzoek om heroverweging ingediend na de toezeggingen van de
Staatssecretaris van Justitie naar aanleiding van de hongerstaking in de St. Agneskerk te 's-Gravenhage. Verweerder heeft dit verzoek, zoals aangegeven in TBV 1999/23 aangemerkt als een verzoek in de zin van de tijdelijke witte
illegalenregeling, die op 1 oktober 1999 van kracht is geworden. Op het verzoek is door verweerder op 24 december 1999 afwijzend beslist. Verzoeker heeft bij brief van 21 januari 2000 tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
Verweerder heeft op grond van artikel 32 Vw bepaald dat uitzetting gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is, niet achterwege zal worden gelaten.
2. Op 27 december 1999 heeft verzoeker de president van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op zijn bezwaarschrift is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
3. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 18 februari 2000. Verzoeker is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen
een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de beslissing op het verzoek meebrengt dat een oordeel wordt gegeven in de bodemprocedure, draagt dat oordeel een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. In het kader van de uitzetting moet daarbij, op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw, worden getoetst of het bezwaar tegen de beschikking tot weigering van toelating een redelijke kans van slagen heeft.
3. Verzoeker stelt dat hij op grond van klemmende redenen van humanitaire aard in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf.
Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat hij reeds sedert 1985 hier te lande woonachtig en werkzaam is en dat hij sedertdien is geïntegreerd geraakt in de Nederlandse samenleving.
Verzoeker erkent in 1987 gebruik te hebben gemaakt van een vervalst paspoort. Omdat hij toen eigenlijk nog te jong was om te werken en derhalve bij aanmelding nog geen SOFI-nummer zou krijgen heeft hij zich bediend van een paspoort waarop de geboortedatum was veranderd. Hij heeft dit paspoort sedertdien niet meer in Nederland gebruikt en heeft er ook geen gebruik van gemaakt bij zijn eerdere pogingen verblijf hier te lande te krijgen. Het paspoort is, aldus verzoeker, reeds in 1991 door de Turkse autoriteiten in beslag genomen. Sedertdien beschikt hij over een geldig paspoort.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet voor toelating in aanmerking komt aangezien ingevolge TBV 1999/23 reeds het enkele bezit van valse documenten een contra-indicatie vormt verblijf toe te staan. Bovendien heeft verzoeker het vervalste paspoort gebruikt ter verkrijging van een SOFI-nummer en heeft hij nimmer eigener beweging melding gemaakt van het gebruik van bedoeld paspoort. Voorts bestaat er geen aanleiding uitzetting achterwege te laten.
5. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend.
6. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en
werkgelegenheidssituatie hier te lande bij de toepassing van dit artikellid een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen, indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
In de op het onderhavige geval van toepassing zijnde Tijdelijke Regeling witte illegalen, bekend onder nr. TBV 1999/23, is ten aanzien van het gebruik van (ver)vals(t)e documenten het volgende bepaald:
"...
6. De vreemdeling mag niet in het bezit zijn geweest dan wel gebruik hebben gemaakt van valse c.q vervalste documenten.
7. De vreemdeling mag geen onjuiste gegevens hebben verstrekt.
..."
Ter toelichting op evengenoemde TBV en in antwoord op vragen heeft verweerder in vergadering met de vaste commissie voor Justitie op 28 september 1999 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 19637, nr. 482) ten aanzien van het gebruik van vervalste documenten onder meer nog het volgende medegedeeld:
"...Het zesde criterium is dat de vreemdeling niet in het bezit mag zijn geweest dan wel gebruik mag hebben gemaakt van valse c.q. vervalste documenten. Het gaat daarbij om vreemdelingen van wie is geconstateerd dat zij gebruik hebben gemaakt van valse of vervalste documenten die relevant zijn voor de procedure. Daarvan moet door het bevoegd gezag proces-verbaal zijn opgemaakt. In die gevallen zullen de valse dan wel
vervalste documenten als contra-indicatie worden tegengeworpen.
Hetzelfde geldt voor het zesde criterium, waarbij de vreemdeling geen onjuiste gegevens mag hebben verstrekt. Het gaat hier ook om het wekken van de schijn van legaliteit..."
7. De president overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de president heeft het in de onderhavige zaak ingediende bezwaarschrift een redelijke kans van slagen. Weliswaar is gebleken dat verzoeker zich in 1987, om zich ter verkrijging van een SOFI-nummer ouder voor te doen, heeft bediend van een paspoort waarin een onjuiste geboortedatum was aangebracht, doch dit kan hem naar het voorlopig oordeel van de president in de onderhavige procedure niet worden tegengeworpen. Immers, niet kan gezegd worden dat bedoeld vervalst paspoort nog relevant is voor de onderhavige procedure of dat verzoeker daarmee in de onderhavige of een eerdere procedure de schijn van legaliteit heeft gewekt. Niet is immers gebleken dat verzoeker zich ooit van dat paspoort heeft bediend bij een poging om verblijf hier te lande te verkrijgen. De omstandigheid dat verzoeker door gebruik van het vervalste paspoort een SOFI-nummer heeft verkregen leidt de president niet tot een ander voorlopig oordeel. Het bezit van een dergelijk nummer schept immers nog geen aanspraak op verblijf.
Door verweerder is er nog op gewezen dat het in TBV 1999/23 neergelegde beleid een uitzonderingsbeleid betreft en dat verweerder de vrijheid heeft juist dergelijke beleidsregels restrictief uit te leggen doch ook dit leidt de president niet tot een ander voorlopig oordeel. Immers, verweerder heeft zich deze hem ook naar het oordeel van de president toekomende vrijheid deels ontnomen danwel ingeperkt door zijn nadere uitleg, zoals boven weergegeven, ten overstaan van de Vaste Kamercommissie.
Tenslotte komt naar het voorlopig oordeel van de president gewicht toe aan de omstandigheid dat er sprake is van een groot tijdsverloop sedert het overleggen van het gewraakte paspoort terwijl verzoeker in de tussentijd ook in belangrijke mate is geïntegreerd geraakt in de Nederlandse samenleving. Verweerder heeft onvoldoende aangegeven op welke wijze het gewicht dat aan die omstandigheid moet worden toegekend zich verhoudt tot de door verweerder te beschermen belangen welke zijn gemoeid met het tegengaan van het gebruik van vervalste documenten.
De president wijst het verzoek om voorlopige voorziening daarom toe.
8. De president ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 1.420,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van f 710,- en wegingsfactor 1).
III. BESLISSING:
De president:
1. wijst het verzoek toe;
2. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1.420,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker dient te vergoeden;
3. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door verzoeker betaalde griffierecht ad f 225,- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. J.Th. Drop en uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2000, in tegenwoordigheid van mr. M.P.A.H. van Erven, griffier.
afschrift verzonden op: 15 juni 2000