ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6896

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 98/5697
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing vergunning tot verblijf en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een beroep van eiseres, die sinds 1991 als vreemdeling in Nederland verblijft, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een vergunning tot verblijf. Eiseres had op 3 december 1997 verzocht om een vergunning tot verblijf bij haar Nederlandse partner, maar deze aanvraag werd op 10 februari 1998 afgewezen. Eiseres diende hiertegen op 11 februari 1998 een bezwaarschrift in, dat op 24 juli 1998 ongegrond werd verklaard. Vervolgens heeft eiseres op 27 juli 1998 beroep ingesteld bij de rechtbank en verzocht om een voorlopige voorziening om haar uitzetting te voorkomen. De president van de rechtbank heeft op 30 oktober 1998 het verzoek tot voorlopige voorziening toegewezen en verweerder opgedragen nader onderzoek te doen naar de relatie van eiseres met haar partner.

Op 19 mei 1999 verleende verweerder eiseres alsnog een vergunning tot verblijf, maar eiseres handhaafde haar beroep. De rechtbank moest nu beoordelen of eiseres nog belang had bij het beroep, nu zij inmiddels een vergunning tot verblijf had verkregen. De rechtbank oordeelde dat eiseres belang had bij het beroep, omdat zij schade had geleden door de te late afgifte van haar vergunning. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet onrechtmatig had gehandeld en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd er geen basis gevonden om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres.

De rechtbank benadrukte dat schadevergoeding wegens onrechtmatige vreemdelingenbewaring alleen kan worden verzocht in combinatie met een beroep tot opheffing van die maatregel. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2000.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 33a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr: AWB 98/5697 VRWET
Inzake: A, eiseres, woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde, mr drs R.P. Dielbandhoesing, advocaat te Den Haag,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr L.C. Harderwijk, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, geboren op [...] 1969, verblijft sedert 1991 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Eiseres heeft op 3 december 1997 verzocht om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel:
"verblijf bij Nederlandse partner, B".
Op deze aanvraag is op 10 februari 1998 afwijzend
beslist en eiseres is aangezegd om Nederland onmiddellijk te verlaten.
Eiseres heeft tegen de afwijzing van de aanvraag op 11 februari 1998 een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft op 24 juli 1998 het bezwaar ongegrond verklaard. Op 27 juli 1998 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld
bij de rechtbank. Het aanvullend beroepschrift is op 28 augustus 1998 ingediend.
2. Op 27 juli 1998 heeft eiseres de president van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op haar beroep is beslist. Eiseres heeft de gronden van het verzoek
ingediend op 30 augustus 1998.
3. Bij uitspraak van 30 oktober 1998 heeft de fungerend president van deze rechtbank het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toege- wezen. Daarbij is bepaald dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld nader
onderzoek te doen naar de door eiseres gestelde relatie met haar partner, B.
4. Op 19 april 1999 is eiseres gehoord door een ambtelijke commissie (AC). Bij beschikking van 19 mei 1999 heeft verweerder de beschikking van 24 juli 1998 ingetrokken en eiseres met ingang van 22 december 1997 een vergunning tot
verblijf verleend. Eiseres heeft het onderhavige beroep gehandhaafd.
5. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 5 juni 2000. Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. In de onderhavige procedure staat primair ter beantwoording de vraag of eiseres nog belang heeft bij haar beroep. Artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat wanneer het bestuursorgaan hangende het beroep het
bestreden besluit intrekt en een nieuw besluit daarvoor in de plaats stelt, het beroep geacht wordt mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat nieuwe besluit geheel tegemoetkomt aan de eisende partij.
2. Eiseres stelt schade te hebben ondervonden wegens de te late afgifte van haar vtv. Deze schade bestaat uit inkomstenderving, reiskosten, kosten juridisch advies en griffierecht, schade wegens onrechtmatige bewaring en compensatie
van vrije dagen voor de getuigen, die op 9 oktober 1998 hebben moeten verschijnen bij de president in voorlopige voorziening.
3. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat eiseres geen belang meer heeft bij handhaving van het beroep en subsidiair wijst hij schadevergoeding af wegens het onduidelijk gesteld zijn van de schadeposten. Voorts
verwijst verweerder naar de uitspraak van de fungerend president van deze rechtbank van 30 oktober 1998, onder nr.
AWB 98/1504.
4. In deze uitspraak is onder meer het volgende overwogen:
"11. Gelet op onderzoek ter zitting en het nader overgelegde
bewijs is de president van oordeel dat door verzoekster en haar partner de processen-verbaal van 4 december 1997
voldoende zijn weerlegd. Ook het relaas omtrent de ex-partner die officiële instanties belt en zich daarbij voordoet als verzoekster is juist gebleken. De griffier van deze rechtbank is twee maal gebeld door een onbekende vrouw,
zich voordoende als verzoekster, die heeft getracht informatie te krijgen over de verblijfsrechtelijke situatie van verzoekster. Verweerder valt echter niet te verwijten dat hij het bestreden besluit heeft genomen aangezien eerst in
de beroepsfase alsmede ter zitting verzoekster een compleet beeld van de relatie heeft gegeven. In de periode vanaf het besluit in primo is door verweerder op goede gronden geen nader onderzoek meer verricht aangezien hij mocht
menen - naar aanleiding van de processen- verbaal - dat er overduidelijk sprake was van een
schijnrelatie. Dit neemt niet weg dat aannemelijk is geworden dat de relatie feitelijk reëel was ten tijde van het bestreden besluit.
12. Gelet op het bovenstaande is de president van oordeel dat er geen aanleiding is voor het veroordelen van verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Wel is de president van oordeel dat niettegenstaande de ex-tunc
toetsing het beroep een goede kans van slagen heeft. De president ziet derhalve aanleiding tot het treffen van een voorlopige
voorziening.
13. Verweerder wordt thans in de gelegenheid gesteld in het kader van het hangende beroep nader onderzoek naar de relatie te doen. Hierom zal de president geen gebruik maken van zijn bevoegdheid ex artikel 8:86 Algemene wet
bestuursrecht."
5. De rechtbank overweegt thans als volgt. Eiseres heeft belang bij handhaving van het beroep. Weliswaar heeft zij inmiddels een vergunning tot verblijf en zelfs het Nederlanderschap verkregen, doch niet valt in te zien dat tot haar
belangen niet eveneens behoort het voorkomen van financieel nadeel als gevolg van het uitblijven van een juiste beslissing op de aanvraag. De aanvraag dateert van 3 december 1997. Een juiste beslissing is genomen op 19 mei 1999.
6. In navolging van de president overweegt de rechtbank dat het besluit van 24 juli 1998, ook al is dit door verweerder niet gehandhaafd, nimmer onrechtmatig is geweest of geworden. De rechtbank verwijst terzake naar de
hierbovenaangehaalde passage uit de presidentsuitspraak. Uit de overwegingen van de president, die de door de rechtbank worden gevolgd, blijkt immers dat eiseres pas in de beroepsfase met essentiële gegevens over de relatie en de
pesterijen van de "ex" van de partner is gekomen.
Aan verweerder kan de onjuistheid van de beslissing op bezwaar niet worden toegerekend.
7. Wat het besluit van 19 mei 1999 betreft: de rechtbank kan niet inzien dat dit besluit te laat is genomen. Door de president, oordelende in voorlopige voorziening, is verweerder op 30 oktober 1998 opgedragen nader onderzoek te
verrichten naar de aard van de liefdesrelatie tussen eiseres en haar partner. Daartoe is een hoorzitting gepland op 19 april 1999. Een maand later is de beschikking geslagen. De rechtbank kan dit niet tardief vinden. Dat de
verblijfsvergunning aan eiseres met terugwerkende kracht tot 22 december 1997 is verleend, maakt dit niet anders.
8. Nu verweerder ten aanzien van eiseres niet onrechtmatig heeft gehandeld, dient het beroep ongegrond te worden verklaard en ontbreekt een basis om verweerder te veroordelen in de door eiseres gestelde schade. Evenmin is gebleken
van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de proceskosten van de andere partij.
9. Ter voorlichting van eiseres wordt nog opgemerkt dat schadevergoeding wegens onrechtmatige vreemdelingenbewaring ingevolge artikel 34j Vw.
slechts kan worden verzocht in combinatie met een beroep tot opheffing van die maatregel.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr M.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2000, in tegenwoordigheid van mr B.T. Goerdat, griffier.
De griffier is buiten staat
deze uitspraak te ondertekenen
afschrift verzonden op: