ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6896
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.J. van den Bergh
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing vergunning tot verblijf en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure
In deze zaak gaat het om een beroep van eiseres, die sinds 1991 als vreemdeling in Nederland verblijft, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een vergunning tot verblijf. Eiseres had op 3 december 1997 verzocht om een vergunning tot verblijf bij haar Nederlandse partner, maar deze aanvraag werd op 10 februari 1998 afgewezen. Eiseres diende hiertegen op 11 februari 1998 een bezwaarschrift in, dat op 24 juli 1998 ongegrond werd verklaard. Vervolgens heeft eiseres op 27 juli 1998 beroep ingesteld bij de rechtbank en verzocht om een voorlopige voorziening om haar uitzetting te voorkomen. De president van de rechtbank heeft op 30 oktober 1998 het verzoek tot voorlopige voorziening toegewezen en verweerder opgedragen nader onderzoek te doen naar de relatie van eiseres met haar partner.
Op 19 mei 1999 verleende verweerder eiseres alsnog een vergunning tot verblijf, maar eiseres handhaafde haar beroep. De rechtbank moest nu beoordelen of eiseres nog belang had bij het beroep, nu zij inmiddels een vergunning tot verblijf had verkregen. De rechtbank oordeelde dat eiseres belang had bij het beroep, omdat zij schade had geleden door de te late afgifte van haar vergunning. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet onrechtmatig had gehandeld en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd er geen basis gevonden om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres.
De rechtbank benadrukte dat schadevergoeding wegens onrechtmatige vreemdelingenbewaring alleen kan worden verzocht in combinatie met een beroep tot opheffing van die maatregel. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2000.