ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6887
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening inzake mvv-aanvraag van Russische vreemdeling met minderjarige kinderen
In deze zaak verzocht verzoekster, een Russische vrouw, de rechtbank om een voorlopige voorziening met betrekking tot haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. De aanvraag was ingediend door haar Nederlandse partner op 19 november 1999, maar er was nog geen besluit genomen door de Minister van Buitenlandse Zaken. Verzoekster, die samen met haar minderjarige dochters D en E in Rusland verbleef, stelde dat de situatie onhoudbaar was geworden door het uitblijven van een besluit, wat leidde tot ernstige psychische en financiële problemen. De rechtbank behandelde het verzoek op 15 juni 2000, waarbij de gemachtigde van verzoekster niet aanwezig was, maar de referent wel. De Minister van Buitenlandse Zaken voerde verweer en stelde dat er geen spoedeisend belang was voor een voorlopige voorziening.
De rechtbank overwoog dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er onverwijlde spoed vereist is. De president van de rechtbank oordeelde dat verzoekster een spoedeisend belang had, aangezien het niet tijdig beslissen op de mvv-aanvraag haar gezinsleven met de referent in Nederland ernstig beïnvloedde. De rechtbank besloot dat de Minister binnen veertien dagen na de uitspraak een beslissing moest nemen op de mvv-aanvraag. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht van verzoekster. De uitspraak werd gedaan door de fungerend president R.H.M. Bruin en is openbaar uitgesproken op 27 juni 2000.