ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6887

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/2341 S1813H
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake mvv-aanvraag van Russische vreemdeling met minderjarige kinderen

In deze zaak verzocht verzoekster, een Russische vrouw, de rechtbank om een voorlopige voorziening met betrekking tot haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. De aanvraag was ingediend door haar Nederlandse partner op 19 november 1999, maar er was nog geen besluit genomen door de Minister van Buitenlandse Zaken. Verzoekster, die samen met haar minderjarige dochters D en E in Rusland verbleef, stelde dat de situatie onhoudbaar was geworden door het uitblijven van een besluit, wat leidde tot ernstige psychische en financiële problemen. De rechtbank behandelde het verzoek op 15 juni 2000, waarbij de gemachtigde van verzoekster niet aanwezig was, maar de referent wel. De Minister van Buitenlandse Zaken voerde verweer en stelde dat er geen spoedeisend belang was voor een voorlopige voorziening.

De rechtbank overwoog dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er onverwijlde spoed vereist is. De president van de rechtbank oordeelde dat verzoekster een spoedeisend belang had, aangezien het niet tijdig beslissen op de mvv-aanvraag haar gezinsleven met de referent in Nederland ernstig beïnvloedde. De rechtbank besloot dat de Minister binnen veertien dagen na de uitspraak een beslissing moest nemen op de mvv-aanvraag. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht van verzoekster. De uitspraak werd gedaan door de fungerend president R.H.M. Bruin en is openbaar uitgesproken op 27 juni 2000.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
fungerend president
U I T S P R A A K
artikel 8:84 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)
artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr: AWB 00/2341 S 1813 H
inzake: A, in het verzoekschrift aangeduid als:
A, bij verweerder ook bekend als:
A, thans wonende/verblijvende te B, Russische
Federatie, verzoekster,
gemachtigde: mr. drs. R. Dhalganjansing, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. L.C. Harderwijk, werkzaam bij de onder de Minister van Justitie ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1.1 Verzoekster, geboren op [...] 1963, heeft de Russische nationaliteit. Op 19 november 1999 is door haar Nederlandse partner C (hierna te noemen: referent) ten behoeve van verzoekster een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv)
aangevraagd voor verblijf bij referent. De mvv-aanvraag is mede gedaan ten behoeve van
verzoeksters minderjarige dochters, D en E.
1.2 Op 28 februari 2000 is namens verzoekster bezwaar ingediend tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag om verlening van een mvv.
1.3 Bij verzoekschrift van 28 februari 2000 heeft verzoekster de president van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat verzoekster en haar minderjarige dochters door verweerder moeten worden
behandeld als waren zij in het bezit van een mvv, althans dat verweerder wordt opgedragen verzoekster en haar minderjarige dochters binnen 14 dagen na datum van de uitspraak een mvv te verlenen, onder verbeurte van een dwangsom van
f 500,-- voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft.
1.4 Bij faxbericht van 14 juni 2000 heeft de gemachtigde van verzoekster het verzoek om een voorlopige voorziening gewijzigd in die zin, dat thans wordt verzocht te bepalen dat verweerder wordt opgedragen binnen 10 dagen na de
onderhavige zitting een besluit te nemen op de mvv-aanvraag van 19 november 1999 met veroordeling van verweerder in de proceskosten, inclusief het griffierecht.
1.5 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 15 juni 2000. De gemachtigde van verzoekster is ter zitting niet verschenen. Ter zitting aanwezig was de referent. Verweerder heeft ter zitting bij monde van zijn
gemachtigde zijn standpunt nader uiteengezet.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan -onder meer- indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op
verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Verzoekster legt aan de aanvraag ten grondslag dat zij sedert enige tijd een duurzame en exclusieve relatie heeft met referent. Met haar mvv-aanvraag, die mede is gedaan ten behoeve van de twee minderjarige dochters van
verzoekster, D en E, beoogt zij zo snel
mogelijk te worden toegelaten tot Nederland teneinde zich bij referent te voegen.
2.3 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd, zoals weergegeven in het zich bij de stukken bevindende verweerschrift en ter zitting zijn ingenomen standpunt gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster bij
het onderhavige verzoek geen spoedeisend belang heeft. In zaken betreffende een machtiging tot voorlopig verblijf kan slechts in uitzonderlijke gevallen een voorlopige voorziening worden getroffen. De onderhavige zaak leent zich
hiervoor echter niet. Hiervoor is immers vereist dat de nadelige gevolgen voor de vreemdeling van de weigering van een mvv in verhouding tot het belang van verweerder bij de handhaving ervan zo onevenredig zijn dat het oordeel in de
bodemprocedure niet kan worden afgewacht. De niet onderbouwde stelling van verzoekster dat er spanningen zijn ontstaan vanwege het uitblijven van het besluit op haar mvv-aanvraag en de gestelde armoede waarin verzoekster in Rusland
leeft, zijn in dit licht onvoldoende, aldus verweerder.
Daarnaar ter zitting gevraagd heeft verweerder aangegeven geen zicht te hebben op de termijn waarbinnen een besluit op verzoeksters mvv-aanvraag kan worden verwacht. Verweerder heeft desgevraagd evenmin opheldering kunnen
verschaffen omtrent de vraag waarom tot op heden geen besluit op de mvv-aanvraag is genomen, maar vermoedt dat dit te maken heeft met de beperkte capaciteit op de Nederlandse ambassade in de Russische Federatie.
2.4 Verzoekster voert aan dat de Minister van Buitenlandse Zaken heeft verzuimd om binnen de daarvoor geldende termijn van drie maanden een besluit te nemen op de door haar ingediende mvv-aanvraag. Verweerder dient thans met
voorrang een besluit te nemen, omdat de situatie van verzoekster onhoudbaar is geworden. Door het uitblijven van een besluit lijdt verzoekster aan hevige psychische spanningen. Daarnaast heeft zij als gevolg van de algehele
economische malaise in Rusland te maken met ernstige financiële problemen. Verzoekster is haar werkkring kwijtgeraakt en beschikt niet langer over eigen middelen van bestaan.
Referent tracht verzoekster en haar dochters via zijn Russische zakenrelaties vanuit Nederland financieel te ondersteunen, hetgeen gelet op de crisis in het betalingsverkeer in Rusland een schier onmogelijke opgave is.
Namens verzoekster is in een faxbericht van 14 juni 2000 het standpunt van verweerder, dat in de onderhavige zaak een spoedeisend belang zou ontbreken, gemotiveerd betwist. Verzoekster spoort met het onderhavige verzoek verweerder
aan de onrechtmatige handelwijze - namelijk het niet tijdig beslissen op een mvv-aanvraag - te staken. Daarbij is gewezen op een uitspraak van de president van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 25 mei 2000 (registratienummer
AWB 00/4066 VRWET H), waarin is geoordeeld dat een vreemdeling een verzoek om een voorlopige voorziening kan indienen teneinde een overheidsorgaan aan te sporen een bepaalde handeling te verrichten.
2.5 De president overweegt als volgt.
2.6 Het verzoek komt voor toewijzing in aanmerking indien, gelet op het in artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht gestelde, sprake is van een spoedeisend belang dat toewijzing van het uiteindelijke verzoek rechtvaardigt.
2.7 In het onderhavige geval is het verzoek om een voorlopige voorziening ingediend hangende het bezwaarschrift tegen het met een besluit gelijk te stellen niet binnen de daarvoor geëigende termijn beslissen op verzoeksters
mvv-aanvraag. Het verzoek strekt niet verder dan de opdracht aan verweerder binnen een bepaalde termijn een beslissing te nemen op de mvv-aanvraag. Niet langer wordt verzocht verweerder op te dragen binnen een bepaalde termijn een
mvv aan verzoekster en haar minderjarige kinderen te verstrekken of hen als zodanig te behandelen. In deze processuele constellatie kan niet gezegd worden dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen geen voorlopig
karakter heeft.
2.8 Ingevolge hoofdstuk A4/5.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) worden aanvragen om een mvv binnen een als redelijk aangemerkte termijn van drie maanden afgedaan.
2.9 Ingevolge artikel 6:2 Awb wordt, voor zover hier van belang, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
2.10 Ingevolge artikel 6:12, tweede lid Awb kan het bezwaar of beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
2.11 Nu de aanvraag om verlening van een mvv is ingediend op 19 november 1999 en verweerder op het moment van het indienen van het bezwaarschrift, te weten 28 februari 2000, geen besluit op deze aanvraag had genomen, staat vast dat
verweerder - nog daargelaten dat niet is gebleken dat een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14 Awb is verzonden - niet binnen de in A4/5.1 Vc genoemde termijn van drie maanden heeft beslist op verzoeksters mvv-aanvraag. Een en
ander is tussen partijen ook niet in geschil.
2.12 Gegeven het vorenstaande - het niet tijdig beslissen op verzoeksters mvv-aanvraag - en in aanmerking genomen dat verzoekster voor het uitoefenen van gezinsleven met referent hier te lande afhankelijk is van de afgifte van de
mvv, heeft verzoekster een spoedeisend belang dat alsnog zo spoedig mogelijk op haar mvv-aanvraag een beslissing wordt genomen.
2.13 Bij deze stand van zaken bestaat aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen in die zin dat verweerder wordt opgedragen binnen veertien dagen na de datum van deze uitspraak een beslissing te nemen op
verzoeksters mvv-aanvraag.
2.14 In dit geval ziet de fungerend president aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoekster gemaakte kosten voor rechtsbijstand, op de wijze als hierna vermeld (op basis
van 1 punt voor het verzoekschrift).
2.15 De fungerend president ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb, te bepalen dat verweerder aan verzoekster het voor het verzoek om voorlopige voorziening betaalde griffierecht ad fl. 225,-- zal
vergoeden.
3. BESLISSING
De fungerend president:
3.1 beveelt verweerder binnen veertien dagen na de datum van deze uitspraak een beslissing te nemen op de door verzoekster ingediende mvv-aanvraag van 19 november 1999;
3.2 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad fl. 710,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoekster dient te vergoeden;
3.3 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht ad fl. 225,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, fungerend president, in tegenwoordigheid van mr. drs. H.J.M. Baldinger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.
afschrift verzonden op: 27 juni 2000
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.