ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6869
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening en beroep tegen vrijheidsontneming van een Bengaalse asielzoeker
In deze zaak verzocht de Bengaalse asielzoeker A om een voorlopige voorziening in het kader van zijn asielaanvraag, die door de Staatssecretaris van Justitie was afgewezen. De rechtbank te 's-Gravenhage behandelde het verzoek op 26 juni 2000. De asielzoeker, die in de Penitentiaire Inrichting Toorenburgh verbleef, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Staatssecretaris om zijn aanvraag om toelating als vluchteling niet in te willigen en om hem uit te zetten. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de Staatssecretaris om de aanvraag niet in te willigen, rechtmatig was, en dat er geen gevaar voor vervolging bestond bij terugkeer naar Bangladesh. De president van de rechtbank stelde vast dat de asielzoeker zich op 24 mei 2000 had gemeld voor inreis in Nederland, maar dat zijn aanvraag niet binnen de vereiste termijn was behandeld. De president oordeelde dat de overschrijding van de termijn van 48 uur, die in de AC-procedure geldt, niet aan de Staatssecretaris kon worden toegerekend. De president concludeerde dat de asielzoeker zich aan de gestelde vervolging kon onttrekken door zich elders in Bangladesh te vestigen. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, evenals het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank oordeelde dat de maatregel in overeenstemming was met het beleid van de Staatssecretaris en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden.