ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6813

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/4204
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning tot verblijf op basis van gewetensbezwaren van een Turkse vreemdeling

In deze zaak gaat het om de weigering van de Staatssecretaris van Justitie om aan eiser, een Turkse vreemdeling, een vergunning tot verblijf te verlenen. Eiser, geboren in 1976, heeft geen gehoor gegeven aan de oproep om zich te melden voor militaire dienst in Turkije. Hij stelt dat hij als Koerd een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft in eerdere uitspraken al geoordeeld dat de enkele inzet tegen eigen volk of familie niet voldoende is voor erkenning als vluchteling. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelt dat zijn gewetensbezwaren voortkomen uit zijn Koerdische identiteit, niet overtuigend geacht. Eiser heeft geen activiteiten ondernomen die zijn betrokkenheid bij de Koerdische gemeenschap aantonen en kan geen relevante informatie over zijn achtergrond verstrekken. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij sterke banden heeft met de Koerdische bevolkingsgroep die zijn gewetensbezwaren onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:77 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)
artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr: AWB 99/4204 VRWET H
inzake: A, geboren op [...] 1976, van Turkse
nationaliteit, eiser
gemachtigde: mr S.B. Kleerekoper, advocaat te Utrecht,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr M.C. van Drempt, advocaat te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Aan de orde is het beroep tegen het besluit van verweerder van 27 april 1999, waarbij is gehandhaafd de niet-inwilliging van de aanvraag om eiser een vergunning tot verblijf te verlenen.
1.2 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot
ongegrondverklaring van het beroep.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 22 februari 2000. Daarbij hebben eiser en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Het door verweerder bij de toepassing van dit artikellid
gevoerde beleid is vastgelegd in de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc).
2.2 Bij uitspraak van 17 april 1998 (AWB 97/2572 VRWET H en AWB 97/7235 VRWET H) heeft deze rechtbank reeds geoordeeld dat, nu vast staat dat eiser geen gehoor heeft gegeven aan de oproep zich op 9 februari 1996 ter vervulling van
zijn dienstplicht te melden bij de Turkse autoriteiten, in geschil is de vraag of eiser als gevolg daarvan een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een
behandeling zoals verboden bij artikel 3 EVRM.
2.3 In de bestreden beschikking heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de enkele inzet tegen eigen volk of familie niet voldoende is om te spreken van zodanige gewetensbezwaren dat sprake is van een schending van artikel
3 EVRM, maar dat acht geslagen moet worden op alle relevante factoren betreffende eiser waarbij uiteindelijk moet worden vastgesteld of de banden van eiser met het eigen volk of zijn eigen familie sterk genoeg zijn om zijn
gewetensbezwaren aan te merken als zodanig. De enkele omstandigheid dat eiser behoort tot de Koerdische bevolkingsgroep is onvoldoende om een dergelijke sterke band aan te nemen. Voorts is van belang dat eiser desgevraagd op geen
enkele wijze enige wezenlijke informatie kan verstrekken met betrekking tot zijn Koerdische achtergrond. Eiser heeft evenmin enige activiteiten verricht op politiek of cultureel gebied waaruit een sterke band met het Koerdische
volk afgeleid zou kunnen worden.
2.4 Door eiser is in beroep aangevoerd dat de wijze waarop verweerder eiser tracht neer te zetten, te weten als een persoon die geen gewetensconflict kan hebben wegens een gebrek aan kennis over zijn Koerdische achtergrond, niet in
verhouding staat tot de ernst van de zaak. Vragen over de ideologische achtergrond van de
dienstweigering zijn voor eiser te hoog gegrepen. Voorts worden de Koerdische cultuur en taal in Turkije systematisch onderdrukt waardoor er in de huidige realiteit sprake is van een groot gevoel van Koerdische identiteit, welk
gevoel echter niet vergezeld gaat van veel kennis van de Koerdische cultuur.
2.5 De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
2.6 In haar uitspraak van 12 april 1995 (nr. 94/12134, NAV april 1995, nr. 4) heeft de Rechtseenheidskamer voor vreemdelingenzaken (REK) overwogen - onder categorie c - dat als dienstweigeraar of deserteur wordt aangemerkt hij die
tot desertie of dienstweigering heeft besloten, omdat hij een gegronde vrees heeft in een conflict te worden ingezet tegen zijn eigen volk of familie. Bij uitspraak van 2 juli 1998 (JV 1998, 135) heeft deze rechtbank geoordeeld dat
de enkele inzet tegen eigen volk of familie niet voldoende is voor erkenning als vluchteling. Derhalve dient aan de hand van de betrokkene persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden vastgesteld te worden of de banden van de
vreemdeling met het eigen volk of de eigen familie sterk genoeg zijn om zijn gewetensbezwaren aan te merken als grond voor vluchtelingschap. Hierbij is met name van belang de mate van betrokkenheid bij de eigen (etnische)
bevolkingsgroep, voor de beoordeling waarvan acht geslagen dient te worden op alle relevante factoren. Het enkele feit dat men zou behoren tot een dergelijke bevolkingsgroep is ontoereikend voor een beroep op vluchtelingschap. De
rechtbank heeft met deze uitspraak gerefereerd aan het standpunt van de UNHCR, zoals uiteen gezet in de brief van 27 maart 1998. Hierin wordt (onder meer) overwogen dat "valid reasons of conscience te refuse to participate in an
armed conflict ... may also include those sterning from person's inner and profound feelings of attachment to a group".
2.7 Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige beroep niet reeds op grond van het feit dat eiser nimmer activiteiten heeft verricht voor enige Koerdische beweging en zich ook anderszins nooit met politieke activiteiten
heeft bezig gehouden, aannemelijk dat geen sprake is van dusdanige banden met het eigen volk of familie dat eisers gewetensbezwaren zijn aan te merken als grond voor vluchtelingschap. Voor de beoordeling van de vraag of sprake is
van dergelijke banden dient immers acht te worden geslagen op alle relevante factoren.
2.8 Niettegenstaande het voorgaande is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser geen feiten of omstandigheden heeft gesteld of aannemelijk gemaakt, op grond waarvan geconcludeerd dient te worden dat eiser een dusdanig
sterke band heeft met de Koerdische
bevolkingsgroep dat aan voornoemde vereisten is voldaan. Ook indien eiser slechts beschikt over een geringe opleiding dan wel beperkte kennis, is niet aannemelijk dat eiser niet in staat zou zijn (op eenvoudige wijze) uiteen te
zetten wat voor hem de redenen zijn geweest voor het weigeren van militaire dienst en in hoeverre daarbij sprake is van motieven die voortkomen uit een gevoel van verbondenheid met zijn Koerdische landgenoten. Zo heeft eiser tijdens
het AC-gehoor d.d. 17 maart 1999 slechts het feit dat hij niet wil vechten tegen zijn eigen volk, genoemd als reden om niet in militaire dienst te willen. Op de vraag of eiser activiteiten heeft verricht voor enige Koerdische
beweging heeft eiser ontkennend geantwoord, en wel omdat hij daar niets mee te maken heeft en niet in dienst wil. Desgevraagd heeft eiser niet het verschil tussen Koerden en Turken uit weten te leggen, nu hiertussen volgens eiser
geen verschil zou bestaan. Evenmin wist eiser een belangrijke gebeurtenis uit de jongste geschiedenis van de Koerden in Turkije te noemen en kende hij naast Newroz geen andere Koerdische feestdagen.
Voorts is, mede gelet op eisers achtergrond en ervaringen, niet gebleken dat eisers banden met de bevolkingsgroep der Koerden verder zouden gaan dan slechts het enkele behoren tot deze bevolkingsgroep. Hieraan doet niet af dat de
Koerdische taal en cultuur in Turkije worden onderdrukt, waardoor - zoals door eiser is aangevoerd - de Koerdische identiteit zou worden opgedrongen, doch er geen enkele ruimte zou bestaan voor de beleving hiervan.
2.9 Reeds op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet in strijd met geschreven of ongeschreven rechtsregels heeft gehandeld door het bezwaar van eiser ongegrond te verklaren.
2.10 Ten aanzien van het beroep van eiser voor zover dit is gericht tegen de hoogte van het griffierecht wordt overwogen dat de indiener van een beroepschrift voor de behandeling daarvan op grond van artikel 8:41 lid 3 onder b Awb
een griffierecht van f 225,-- is verschuldigd. Hieraan doet niet af dat het hier een procedure zou betreffen inzake een verblijfsvergunning op volledig
asielgerelateerde gronden, mede gelet op het feit dat door eiser geenszins feiten of omstandigheden zijn gesteld of aannemelijk gemaakt op grond waarvan aanleiding zou bestaan om van voornoemd uitgangspunt af te wijken.
2.11 Het beroep is mitsdien ongegrond.
2.12 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte
proceskosten, is niet gebleken.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr A.H. Schotman, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, in tegenwoordigheid van mr A. van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2000, in tegenwoordigheid
van de griffier.
afschrift verzonden op: 29 maart 2000
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.