2.5 De rechtbank constateert dat bovengenoemde criteria een inperking inhouden van de bevoegdheid van verweerder om de maatregel ex artikel 7a Vw op te leggen.
Blijkens de tekst en de systematiek van hoofdstuk B7/14 Vc - en dan met name het vierde gedachtestreepje - wordt bij toepassing dan wel voortzetting van de maatregel ex 7a Vw door verweerder gedacht aan een situatie waarin
overduidelijk is dat de aanvraag om toelating als kennelijk ongegrond of niet-ontvankelijk kan worden afgedaan.
Dit hoofdstuk is kennelijk niet geschreven voor een asielzoeker als de onderhavige, waarbij aspecten van openbare orde en criminele antecedenten mogelijk aan de orde zijn en nader onderzoek daarnaar moet plaatsvinden.
De rechtbank is dan ook met de gemachtigde van de vreemdeling van oordeel dat, anders dan verweerder stelt, het vierde
gedachtestreepje van hoofdstuk B7/14 Vc niet op de onderhavige situatie van toepassing kan zijn. Immers, niet is aannemelijk dat sprake zal zijn van een niet-ontvankelijke of kennelijk ongegronde aanvraag, nu blijkens de uitlatingen
van verweerder ter zitting onderzocht wordt of de uitsluitingsclausule van artikel 1f van het Vluchtelingenverdrag aan de orde is en toegepast dient te worden.
Dit betekent echter niet dat verweerder niet in zeer bijzondere gevallen als de onderhavige kan afwijken van het door hem gevoerde beleid, neergelegd in hoofdstuk B7/14 Vc, en terugvallen op zijn algemene bevoegdheid ex artikel 7a
Vw. De rechtbank overweegt hierbij dat het belang van verweerder in verband met aspecten van openbare orde en criminele antecedenten zeer zwaarwegend kunnen zijn. Wel dient dan toereikend gemotiveerd te worden waarom er afgeweken
dient te worden van het algemene uitgangspunt dat ten aanzien van asielzoekers geen maatregel ex artikel 7a opgelegd wordt, behoudens in de gevallen als neergelegd in B7/14. In casu heeft verweerder in het kader van het belang van
de openbare orde gewezen op de verklaring zoals de vreemdeling deze blijkens het vermelde onder 2.3 in het eerste gehoor heeft afgelegd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de oplegging, dan wel de voortduring van de maatregel
tot dusver onrechtmatig te achten.