ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6811

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/3259
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang weigering en vrijheidsontneming van vreemdeling in asielprocedure

In deze zaak gaat het om de vreemdeling A, geboren in 1976 en van Nepalese nationaliteit, die op 2 april 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland is geweigerd. De vreemdeling is vervolgens in het Grenshospitium te Amsterdam geplaatst, waar hij een aanvraag om toelating als vluchteling heeft ingediend. De rechtbank behandelt de vraag of de maatregel van vrijheidsontneming, zoals vastgelegd in artikel 7a van de Vreemdelingenwet, rechtmatig is toegepast. De vreemdeling heeft verklaard dat hij in zijn land van herkomst ongeveer negen personen heeft vermoord, wat de noodzaak voor nader onderzoek naar zijn identiteit en asielmotieven onderstreept. De rechtbank overweegt dat de criteria voor het opleggen van de maatregel, zoals neergelegd in de Vreemdelingencirculaire, niet van toepassing zijn op de situatie van de vreemdeling, gezien de criminele antecedenten en de openbare orde.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 34a en 34j Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 00/3259 VRWET J
Inzake: A, geboren op [...] 1976, van Nepalese
nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te
Amsterdam, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage,
verweerder.
Zitting: 14 april 2000.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. B.J.P. Ficq, advocaat te Amsterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, dhr. S. Mujagic.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 2 april 2000 is de vreemdeling ex artikel 6 Vw op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 7a, tweede
en derde lid, Vw toegepast.
1.2 Op 3 april 2000 heeft de vreemdeling een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling.
1.3 Bij beroepschrift van 5 april 2000, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op gelijke datum, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen de maatregel. Het beroep strekt tevens tot het toekennen van schadevergoeding.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 7a, zoals dat luidt per 1 juli 1998, is verweerder bevoegd een vreemdeling die Nederland is binnengekomen aan boord van een schip of luchtvaartuig en aan wie verdere toegang is geweigerd, een ruimte of plaats
als bedoeld in het tweede en derde lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden, tenzij zijn vertrek daaruit nodig is om zich buiten Nederland te begeven.
2.2 De onderhavige vreemdeling is op 2 april 2000 op Schiphol aangekomen zonder in het bezit te zijn van een geldig paspoort of enige andere (reis)documenten. Om die reden is de vreemdeling de verdere toegang tot Nederland geweigerd
en heeft verweerder ten aanzien van hem vervolgens de maatregel ex artikel 7a Vw kunnen toepassen.
2.3 Op 3 april 2000 heeft de vreemdeling een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Op 4 april 2000 heeft verweerder besloten dat de maatregel ex artikel 7a Vw ten aanzien van de vreemdeling dient te worden voortgezet.
Daarbij heeft verweerder aangegeven dat de vreemdeling op grond van de
Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc), hoofdstuk B7/14, vierde gedachtestreepje, in het Grenshospitium wordt geplaatst. Volgens verweerder is, op grond van hetgeen de vreemdeling tijdens het eerste gehoor op 3 april 2000 heeft
verklaard, nader onderzoek naar de identiteit en asielmotieven van de vreemdeling noodzakelijk teneinde een beslissing te kunnen nemen op de aanvraag om toelating als vluchteling. Blijkens dat eerste gehoor heeft de vreemdeling
verklaard ongeveer negen personen in zijn land van herkomst te hebben vermoord.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
2.4 Ingevolge artikel 7a, eerste lid, Vw dient een vreemdeling aan wie het niet krachtens de artikelen 8 tot en met 10 is toegestaan in Nederland te verblijven en die zich toegang heeft verschaft door middel van een schip of
luchtvaartuig, als zijn verdere toegang wordt geweigerd door een ambtenaar, belast met grensbewaking, onmiddellijk Nederland te verlaten met dat vervoer of een hem door die ambtenaar daarbij aangewezen vervoermiddel. Deze
verplichting geldt ingevolge het tweede lid niet, indien de vreemdeling een aanvraag om toelating indient of heeft ingediend. Deze vreemdeling, dan wel de vreemdeling die zich niet aan de in het eerste lid bedoelde verplichting
voldoet, kan verplicht worden zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats, tenzij zijn vertrek daaruit nodig is om zich buiten Nederland te begeven. Het betreft hier blijkens de
wettekst een vrije bevoegdheid, waaraan de wet verder geen regels verbindt.
Volgens het door verweerder gevoerde beleid, neergelegd in hoofdstuk B7/14 Vc, wordt na aanmelding in het AC-Schiphol en indiening van de asielaanvraag op basis van de hieronder genoemde niet-cumulatieve criteria bezien of een
maatregel op grond van artikel 7a lid 2 j° lid 3 toegepast dan wel voortgezet dient te worden.
- De asielaanvraag kan binnen de AC-procedure als kennelijk ongegrond of niet-ontvankelijk worden afgedaan.
- De asielzoeker maakt deel uit van een grotere groep asielzoekers die op hetzelfde moment arriveert, waarbij aanleiding bestaat om uitgebreid onderzoek te plegen naar de herkomst of oorzaak daarvan.
- Er is sprake van 'misbruik van de asielprocedure', bijvoorbeeld doordat de asielzoeker onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn reis of identiteit, of zich van zijn al dan niet vervalste documenten heeft ontdaan of zijn
retourticket heeft verscheurd.
- Ten aanzien van de asielzoeker, zijn identiteit en nationaliteit, asielrelaas of overgelegde documenten is nader onderzoek of analyse noodzakelijk, teneinde te bepalen of sprake is van een kennelijk ongegronde of
niet-ontvankelijke aanvraag.
- Ten aanzien van de asielzoeker zal bij een andere staat een verzoek tot overname worden ingediend op basis van de Overeenkomst van Dublin.
- Ten aanzien van de asielzoeker is een claim gelegd bij de aanvoerende maatschappij.
2.5 De rechtbank constateert dat bovengenoemde criteria een inperking inhouden van de bevoegdheid van verweerder om de maatregel ex artikel 7a Vw op te leggen.
Blijkens de tekst en de systematiek van hoofdstuk B7/14 Vc - en dan met name het vierde gedachtestreepje - wordt bij toepassing dan wel voortzetting van de maatregel ex 7a Vw door verweerder gedacht aan een situatie waarin
overduidelijk is dat de aanvraag om toelating als kennelijk ongegrond of niet-ontvankelijk kan worden afgedaan.
Dit hoofdstuk is kennelijk niet geschreven voor een asielzoeker als de onderhavige, waarbij aspecten van openbare orde en criminele antecedenten mogelijk aan de orde zijn en nader onderzoek daarnaar moet plaatsvinden.
De rechtbank is dan ook met de gemachtigde van de vreemdeling van oordeel dat, anders dan verweerder stelt, het vierde
gedachtestreepje van hoofdstuk B7/14 Vc niet op de onderhavige situatie van toepassing kan zijn. Immers, niet is aannemelijk dat sprake zal zijn van een niet-ontvankelijke of kennelijk ongegronde aanvraag, nu blijkens de uitlatingen
van verweerder ter zitting onderzocht wordt of de uitsluitingsclausule van artikel 1f van het Vluchtelingenverdrag aan de orde is en toegepast dient te worden.
Dit betekent echter niet dat verweerder niet in zeer bijzondere gevallen als de onderhavige kan afwijken van het door hem gevoerde beleid, neergelegd in hoofdstuk B7/14 Vc, en terugvallen op zijn algemene bevoegdheid ex artikel 7a
Vw. De rechtbank overweegt hierbij dat het belang van verweerder in verband met aspecten van openbare orde en criminele antecedenten zeer zwaarwegend kunnen zijn. Wel dient dan toereikend gemotiveerd te worden waarom er afgeweken
dient te worden van het algemene uitgangspunt dat ten aanzien van asielzoekers geen maatregel ex artikel 7a opgelegd wordt, behoudens in de gevallen als neergelegd in B7/14. In casu heeft verweerder in het kader van het belang van
de openbare orde gewezen op de verklaring zoals de vreemdeling deze blijkens het vermelde onder 2.3 in het eerste gehoor heeft afgelegd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de oplegging, dan wel de voortduring van de maatregel
tot dusver onrechtmatig te achten.
2.6 Voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt, bestaat voorts geen plaats. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat de vreemdeling op 10 april 2000 omtrent zijn asielmotieven is gehoord.
De rechtbank gaat er vanuit dat verweerder, conform zijn verklaringen ter zitting, binnen enkele weken op het asielverzoek zal beslissen. De rechtbank acht deze handelwijze in het onderhavige geval niet in strijd met de eis van
voortvarend handelen. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de belangen van de vreemdeling bij invrijheidstelling zwaarder wegen dan het belang van verweerder bij de toepassing van de maatregel is niet gebleken.
2.7 Het beroep is derhalve ongegrond.
2.8 Nu de maatregel niet wordt opgeheven, komt ook het verzoek om toekenning van schadevergoeding niet voor inwilliging in
aanmerking.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. de Rooij, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in tegenwoordigheid van mr. J.E. Bierling als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2000, in tegenwoordigheid van de
griffier.
afschrift verzonden op: 12 mei 2000
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling
binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te
's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem.
Voor het overige staat geen gewoon rechtsmiddel open.