ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6810
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning op humanitaire gronden
In deze zaak verzoekt de Azerbeidzjaanse verzoeker om een voorlopige voorziening in het kader van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. De verzoeker, die in 1994 asiel heeft aangevraagd, heeft zijn volledige medewerking verleend aan de autoriteiten om reisdocumenten te verkrijgen, maar tot op heden is er geen laissez-passer afgegeven door de Azerische autoriteiten. De verzoeker verkeert in een uitzichtloze situatie, omdat hij niet kan terugkeren naar Azerbeidzjan zonder reisdocumenten en ook geen verblijfsvergunning in Nederland heeft.
De president van de rechtbank heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er onverwijlde spoed is. De president concludeert dat de verzoeker niet voldoende heeft aangetoond dat hij bijzondere hardheid ondervindt door het mvv-vereiste, en dat de uitzetting niet achterwege kan blijven. De president oordeelt dat de verzoeker niet heeft aangetoond dat hij zelfstandig heeft geprobeerd toegang tot Azerbeidzjan of een ander land te verkrijgen.
Uiteindelijk wijst de fungerend president het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen redelijke kans van slagen is voor het bezwaarschrift tegen de buiten behandeling stelling van de aanvraag om een verblijfsvergunning. De uitspraak is gedaan op 10 juli 2000, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.