ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6793
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening voor opvang asielzoeker met Iraanse nationaliteit
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 19 juni 2000 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Iraanse asielzoekster, aangeduid als verzoekster. De verzoekster had op 21 januari 2000 een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling en had op 1 februari 2000 een nader gehoor gehad. Op 9 februari 2000 werd namens haar een verzoek ingediend bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) voor opvang. Het COA weigerde echter op 22 februari 2000 om verzoekster op te nemen in de opvang, waarop zij op 8 maart 2000 bezwaar maakte tegen deze beslissing. De verzoekster verzocht de president van de rechtbank om een voorlopige voorziening, zodat zij binnen twee dagen na de uitspraak bij het COA zou worden aangemeld.
De president van de rechtbank oordeelde dat de weigering van de Staatssecretaris van Justitie om verzoekster aan te melden bij het COA gelijkgesteld kan worden met een beschikking, waartegen bezwaar kan worden gemaakt. De president concludeerde dat de argumenten van de Staatssecretaris niet voldoende waren om de aanvraag van verzoekster als een tweede aanvraag te beschouwen, wat zou leiden tot een weigering van opvang. De president benadrukte dat verzoekster nog niet eerder in de gelegenheid was gesteld om de gronden van haar aanvraag naar voren te brengen, en dat haar aanvraag gebaseerd was op andere gronden dan eerdere aanvragen.
Gelet op de omstandigheden van de verzoekster, waaronder haar medische problemen en de humanitaire situatie, oordeelde de president dat er sprake was van een spoedeisend belang. De president heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en de Staatssecretaris opgedragen om verzoekster binnen twee dagen na de uitspraak bij het COA te melden. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die op dat moment op ƒ 1.420,-- werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. E. de Rooij, fungerend president, en uitgesproken in het openbaar.