ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6734

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 00/993
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.M. Willink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een kort geding vonnis inzake vergoeding van Plavix voor patiënten met overgevoeligheid voor ASA

In deze zaak, die voor de Rechtbank 's-Gravenhage werd behandeld, vorderde de vennootschap onder firma Sanofi Winthrop Bristol-Myers Squibb v.o.f. en de besloten vennootschappen Sanofi-Synthelabo B.V. en Bristol-Myers Squibb B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als 'Sanofi') dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) zou worden bevolen om het vonnis van de president van 26 juli 2000 in de zaak met rolnummer KG 00/758 volledig na te komen. Dit vonnis had betrekking op de vergoeding van het medicijn Plavix voor patiënten die niet met acetylsalicylzuur (ASA) behandeld konden worden. Sanofi stelde dat de therapeutische meerwaarde van Plavix ten opzichte van ASA voldoende aannemelijk was voor alle patiënten die niet met ASA behandeld konden worden, en dat de Staat in strijd met het dictum van het eerdere vonnis had gehandeld door de vergoeding te beperken tot een kleinere groep patiënten met een bewezen overgevoeligheid voor ASA.

De Staat voerde verweer en stelde dat de president in zijn eerdere vonnis had overwogen dat de Minister op onvoldoende grond was afgeweken van het CVZ-advies, en dat de Minister een nieuwe beslissing had moeten nemen die het CVZ-advies volgde. De Staat betoogde dat de uitleg van Sanofi te ruim was en dat het dictum van het eerdere vonnis enkel betrekking had op patiënten met een bewezen overgevoeligheid voor ASA. De rechtbank oordeelde dat de vordering van Sanofi moest worden afgewezen, omdat de Minister inderdaad niet onterecht had gehandeld door de vergoeding te beperken tot deze specifieke groep patiënten.

De rechtbank concludeerde dat de vordering van Sanofi niet kon worden toegewezen en dat Sanofi als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding werd veroordeeld. De uitspraak werd gedaan door mr. J.M. Willink op 4 augustus 2000.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector Civiel Recht - President
Vonnis in kort geding van 4 augustus 2000,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 00/993 van:
1. de vennootschap onder firma
Sanofi Winthrop Bristol-Myers Squibb v.o.f.,
gevestigd te Maassluis,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Sanofi-Synthelabo B.V.,
gevestigd te Maassluis,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Bristol-Myers Squibb B.V.,
gevestigd te Woerden,
eiseressen,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
advocaat mr. L. Oosting te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport),
zetelende te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. J.G.F.M. Hoffmans.
Partijen worden hierna aangeduid respectievelijk als “Sanofi” en “de Staat”.
1. De feiten
Voor de feiten in dit geding wordt verwezen naar het aangehechte vonnis in de zaak met rolnummer KG 00/758. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 1 augustus 2000 kan daarbij in dit geding nog van het volgende worden uitgegaan.
Sanofi heeft het vonnis van de president van 26 juli 2000 in de zaak met rolnummer KG 00/758 op diezelfde dag aan de Staat doen betekenen.
De Staat heeft Plavix met ingang van 27 juli 2000 opgenomen op bijlage 1B en 2 van de Regeling 1996, met de voorwaarde dat de aanspraak op verstrekking krachtens de Ziekenfondswet geldt, uitsluitend voor verzekerden met een bewezen overgevoeligheid voor acetylsalicylzuur (ASA).
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Sanofi vordert -zakelijk weergegeven- de Staat, op straffe van een dwangsom, te bevelen de veroordeling uit voormeld kort geding vonnis van 26 juli 2000 volledig en onverkort na te komen en de Staat te bevelen Plavix met onmiddellijke ingang te plaatsen op Bijlage 2 van de Regeling 1996 zodat verzekerden in de zin van de Ziekenfondswet aanspraak hebben op verstrekking krachtens die wet van Plavix bij gebruik door patiënten die niet met ASA behandeld kunnen worden.
Daartoe voert Sanofi het volgende aan.
De verschillende overwegingen in het vonnis van 26 juli 2000 moeten als volgt worden uitgelegd:
paragraaf 3.7.; De beslissing van de Minister van 12 april 2000 is onvoldoende gemotiveerd. De therapeutische meerwaarde van Plavix ten opzichte van ASA, is bij alle patiënten die niet met ASA behandeld kunnen worden voldoende aannemelijk.
paragraaf 3.9.; De Minister had niet mogen afwijken van het CVZ-advies.
paragraaf 3.10.; Nu de Staat ter zitting heeft meegedeeld dat kostenbeheersing als zodanig geen oogmerk bij het nemen van de beslissing is geweest, en de therapeutische meerwaarde van Plavix voldoende aannemelijk is gemaakt voor alle patiënten die niet met ASA behandeld kunnen worden, komt de subsidiaire vordering voor toewijzing in aanmerking.
De Staat voert als volgt verweer.
Omdat de Minister volgens de president op onvoldoende grond is afgeweken van het CVZ-advies, heeft de Minister een nieuwe beslissing moeten nemen, waarbij het CVZ-advies alsnog gevolgd zou worden. Dat heeft de Minister gedaan. De tekst van het dictum van voormeld vonnis, (“patiënten die niet met ASA behandeld kunnen worden”) moet worden uitgelegd overeenkomstig het CVZ-advies (“patiënten met een bewezen overgevoeligheid voor ASA”). Het ligt niet voor de hand dat de president enerzijds zou overwegen dat er onvoldoende grond is om van het advies af te wijken en anderzijds tegelijkertijd in zijn vonnis zelf ongemotiveerd zou afwijken van het CVZ-advies. De Staat heeft het kostenaspect niet laten vallen en dat staat ook niet in het vonnis. In het CVZ-advies staat dat Plavix een meerwaarde heeft voor patiënten met een bewezen overgevoeligheid. In dát geval, zo is namens de Staat ter zitting betoogd, speelt het kostenaspect als zodanig geen rol omdat de meerwaarde van Plavix voor díe groep mensen voldoende aannemelijk is.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. De kern van het onderhavige geschil is of de Staat in strijd met het in
het vonnis van 26 juli 2000 geformuleerde dictum heeft gehandeld. Sanofi meent dat de Staat thans op bijlage 2 van de Regeling 1996 de vergoeding van Plavix voor een beperktere groep heeft opgenomen dan waarop de president in zijn dictum het oog heeft gehad. De Staat echter verkeert in de veronderstelling dat het dictum beperkt opgevat moet worden, namelijk zoals omschreven in het CVZ-advies.
3.2. Vooropgesteld moet worden dat een dictum niet op zich staat. De
bedoeling van de in dit geding omstreden zinsnede moet dan ook beoordeeld worden aan de hand van de daaraan ten grondslag liggende motivering. Partijen verschillen van mening over de uitleg van de motivering.
3.3. Volgens Sanofi heeft de president in paragraaf 3.7. overwogen dat de
therapeutische meerwaarde van Plavix ten opzichte van ASA bij patiënten die niet met ASA behandeld kunnen worden voldoende aannemelijk is. Deze door Sanofi voorgestelde uitleg kan evenwel niet volgen uit paragraaf 3.7. De in deze paragraaf weergegeven overweging betreffende de effectiviteit van Plavix staat niet op zichzelf en dient slechts ter onderbouwing van de overweging dat de beslissing van de Minister van 12 april 2000 niet naar behoren is gemotiveerd.
3.4. Vervolgens stelt Sanofi dat de president in paragraaf 3.10. overweegt
dat nu de Staat ter zitting heeft meegedeeld dat kostenbeheersing als zodanig geen oogmerk bij het nemen van de beslissing is geweest, en de therapeutische meerwaarde van Plavix voldoende aannemelijk is gemaakt, vergoeding dient te gelden voor alle patiënten die niet met ASA behandeld kunnen worden. Daarbij verliest Sanofi uit het oog dat paragraaf 3.10. volgt op en gelezen moet worden in de context van de paragraaf die gezien kan worden als de kern van het betreffende vonnis, namelijk paragraaf 3.9., waarin wordt overwogen:
3.9. Nu de Minister op onvoldoende grond is afgeweken van het CVZ-advies moet in dit geding worden uitgegaan van de juistheid van het CVZ-advies, erop neerkomend dat de meerwaarde van clopidogrel voor patiënten met bewezen overgevoeligheid voor ASA dusdanig waarschijnlijk is dat plaatsing op Bijlage 2 van de Regeling 1996 aangewezen is.”
Deze paragraaf heeft onmiskenbaar betrekking op een beperkte groep patiënten, namelijk op degenen met “bewezen overgevoeligheid voor ASA”. De vaststelling in paragraaf 3.10. dat namens de Staat is betoogd dat de kostenbeheersing als zodanig geen oogmerk is geweest bij het nemen van de beslissing en de vaststelling dat de meerwaarde voldoende aannemelijk is geworden, hebben betrekking op deze beperkte groep van patiënten. De uitleg die Sanofi aan paragraaf 3.10. geeft is te ruim en kan daaruit niet volgen.
3.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de in het dictum van het
vonnis van 26 juli 2000 opgenomen omstreden voorwaarde klaarblijkelijk patiënten betreft met een bewezen overgevoeligheid voor ASA. De registratie van de Staat is dus niet onjuist.
3.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering moet worden afgewezen, waarbij Sanofi als de in het ongelijk gestelde partij, wordt veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De President:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt Sanofi in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op f 1.950,--, waarvan f 400 ,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Willink en uitgesproken ter openbare zitting van 4 augustus 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.
KN