ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6705
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot vergunning tot verblijf
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 mei 2000, gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeksters A en B, beiden van Marokkaanse nationaliteit, tegen de Staatssecretaris van Justitie. Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen de beschikking tot buiten behandeling stelling van hun aanvragen om verlenging van hun vergunning tot verblijf. De gemachtigde van verzoeksters heeft verzocht om schorsing van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten totdat op het bezwaarschrift is beslist. De president van de rechtbank heeft de vraag beantwoord of het bezwaar van verzoeksters een redelijke kans van slagen heeft en of er sprake is van spoedeisend belang.
De president overweegt dat, gelet op recente ontwikkelingen omtrent het mvv-vereiste, verweerder waarschijnlijk niet onverkort aan het beleid zal blijven vasthouden dat een te laat ingediende aanvraag om verlenging van een verblijfsvergunning als een aanvraag om eerste toelating moet worden aangemerkt. Dit betekent dat het bezwaar van verzoeksters een redelijke kans van slagen heeft. De president concludeert dat verzoeksters een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening, aangezien de rechtsgevolgen van schorsende werking anders kunnen zijn dan die van uitstel van vertrek.
De president wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, schorst de buiten behandeling stelling van de aanvragen en verbiedt verweerder om verzoeksters uit Nederland te verwijderen totdat op het bezwaar is beslist. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeksters en moet het betaalde griffierecht worden vergoed. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.