ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6681
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van asielaanvragen van Afghaanse echtgenoten op grond van kennelijke ongegrondheid
In deze zaak hebben eisers, A en B, beiden van Afghaanse nationaliteit, een verzoek ingediend om toelating als vluchteling en om een vergunning tot verblijf. De aanvragen zijn door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen op 21 juli 1998, omdat deze als kennelijk ongegrond werden beschouwd. De rechtbank heeft de beroepen van eisers behandeld op 17 februari 2000, waarbij eisers in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn. De verweerder werd vertegenwoordigd door mr. H.A. Groen.
Eiser heeft als politieofficier gewerkt in Afghanistan en vreesde vervolging door de Taliban. Eiseres, zijn echtgenote, heeft ook de Afghaanse nationaliteit en heeft zich na de komst van de Taliban ingezet voor onderwijs aan vrouwen en meisjes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de algehele mensenrechtensituatie in Afghanistan slecht is, maar dat dit niet betekent dat alle Afghaanse vluchtelingen automatisch als vluchteling moeten worden erkend. Eisers moesten aannemelijk maken dat zij persoonlijk vrees voor vervolging hadden.
De rechtbank heeft geoordeeld dat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun vrees voor vervolging. De rechtbank heeft de stelling van eiser dat zijn werkzaamheden als politieofficier gelijkgesteld moeten worden met die van een KHAD-officier verworpen, omdat hij geen hoge of bijzondere functie bekleedde. Ook de overige bezwaren van eisers werden niet onderbouwd met feitelijke gegevens. De rechtbank concludeert dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij gegronde vrees voor vervolging hebben, en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.