ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6677
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het belang bij rechterlijke beoordeling van afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak gaat het om de vraag of eiser, die inmiddels in Nederland verblijft, nog belang heeft bij een rechterlijke beoordeling van de afwijzing van zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf. Eiser, die op 4 januari 1999 met een toeristenvisum Nederland is ingereisd, heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel gezinshereniging. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op het moment van de zitting illegaal in Nederland verbleef, aangezien zijn toeristenvisum slechts voor drie maanden geldig was. De rechtbank overweegt dat de wetgever geen gevolgen heeft verbonden aan het feit dat een vreemdeling zonder machtiging tot voorlopig verblijf Nederland is ingereisd. Dit betekent dat er geen wettelijke grond is om te concluderen dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is op basis van zijn illegale verblijf.
De rechtbank wijst erop dat een machtiging tot voorlopig verblijf niet alleen bedoeld is voor toegang tot Nederland, maar ook om een aanvraag tot toelating in te dienen. Eiser heeft echter niet aangetoond dat hij een aanvraag voor een vergunning tot verblijf heeft ingediend na zijn inreis. De rechtbank concludeert dat eiser geen belang meer heeft bij de rechterlijke beoordeling van de afwijzing van zijn aanvraag, omdat hij niet heeft voldaan aan de vereisten om een vergunning tot verblijf aan te vragen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk, omdat er geen processueel belang meer is. De kosten worden niet aan een van de partijen opgelegd, aangezien er geen omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.