6. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de bestreden besluiten de toets der rechtmatigheid kunnen doorstaan.
Daartoe merkt verweerder het volgende op.
Niet wordt betwist dat geen sprake is van gegronde vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin. Aangevoerd wordt slechts dat sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard die tot toelating nopen. Naar verweerders
oordeel valt hetgeen door eisers in dit kader wordt aangevoerd buiten de grondslag van de onderhavige procedure. De aanvragen van eisers dateren van 30 juli 1998. Met de invoering van de enkelvoudige aanvraag bij wetswijziging van
11 juni 1998, welke wetswijziging per 1 juli 1998 in werking is getreden, wordt een asielzoeker in het aanmeldcentrum niet langer in de gelegenheid gesteld naast een aanvraag om toelating tevens een aanvraag om verlening van een
(reguliere) vergunning tot verblijf in te dienen. Wel wordt ambtshalve bezien of de asielzoeker op asielgerelateerde klemmende redenen van humanitaire aard voor een vergunning tot verblijf in aanmerking komt. Blijkens de
parlementaire geschiedenis beperkt deze ambtshalve toets zich tot de vraag of een asielzoeker in het kader van het asielbeleid in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard.
Hiervan is sprake indien de vreemdeling een geslaagd beroep doet op artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), het Antifolterverdrag, het traumata- of
AMA-beleid. Uitdrukkelijk niet onder asielgerelateerde gronden valt het verblijfsdoel medische behandeling.
Voor zover eisers toelating tot Nederland beogen teneinde hier te lande een medische behandeling te ondergaan, dan wel teneinde hun zoon hier te lande een opleiding te laten volgen, dienen zij hiertoe een aanvraag bij de korpschef
in te dienen. Deze reguliere motieven vallen buiten het bestek van de thans dienende asielprocedure.
De omstandigheid dat eisers zich niet kunnen vinden in de algehele situatie in het land van herkomst, vormt geen aanleiding eisers toe te laten. Het enkele gegeven dat eiser aldaar weinig financiële ontplooiingsmogelijkheden zou
hebben, kan evenmin tot toelating leiden.
Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat juist eisers het reële risico lopen bij terugkeer naar Bosnië-Herzegowina te worden onderworpen aan een behandeling die wordt verboden door artikel 3 EVRM. In aanmerking genomen de
door eisers aangedragen feiten en omstandigheden, bezien tegen de achtergrond van de politieke en maatschappelijke situatie in het land van herkomst, kan naar het oordeel van verweerder niet met vrucht de
conclusie worden getrokken dat sprake is van wezenlijke gronden om aan te nemen dat eisers een reëel risico lopen dat juist zij bij terugkeer zullen worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM.
Het enkele feit dat eiser niet van gratis medische hulp wordt voorzien is hiertoe ontoereikend, te meer nu niet met medische stukken is onderbouwd dat eiser medische behandeling behoeft.
Niet in geding is dat geen sprake is van een risico op foltering of op een onmenselijke of vernederende bestraffing. Voorts is naar verweerders oordeel niet aannemelijk gemaakt dat gedwongen verwijdering van eisers naar het land van
herkomst een intense graad van lijden zou veroorzaken. In het onderhavige geval kan wellicht worden gesteld dat de leefomstandigheden van eisers in Bosnië-Herzegowina te wensen overlaten. Naar verweerders oordeel kan echter niet
worden gesteld dat deze zodanig ernstig zullen zijn dat tevens schending van artikel 3 EVRM bij uitzetting naar het land van herkomst moet worden aangenomen.
Eisers beroep op het traumatabeleid kan evenmin slagen. Daarbij acht verweerder van belang dat eiser blijkens zijn relaas niet vanwege traumatiserende ervaringen, maar naar aanleiding van de dood van zijn in Duitsland verblijvende
moeder het land van herkomst heeft verlaten. Voorts is eiser na zijn verblijf in Duitsland vrijwillig teruggekeerd en heeft hij vervolgens zijn land niet vanwege traumata maar vanwege onvrede met de - overwegend economische-
algehele situatie wederom verlaten. Er bestonden voor verweerder ten tijde van de bestreden besluiten dan ook geen aanknopingspunten om tot toetsing aan het traumatabeleid over te gaan.
Nu eiser overigens eerst in beroep stelt getraumatiseerd te zijn, moet hieraan, gelet op het ex-tunckarakter van de toetsing in beroep, voorbij worden gegaan. Om diezelfde reden kan de brief van Bouwman van 10 augustus 1999 evenmin
in de beoordeling van de bestreden besluiten worden betrokken, terwijl deze brief, gelet op het voorgaande, evenmin als nadere adstructie van een eerder ingenomen standpunt kan worden beschouwd.