3.1. Eiseres meent dat met name internationale verplichtingen tot toelating nopen. Daartoe voert zij aan dat zij in aanmerking komt voor toelating bij haar echtgenoot. Staande het huwelijk is op [...] 1998 te Lagos een dochter,
genaamd E
geboren. Zij heeft de Britse nationaliteit.
Eiseres kan zich als echtgenote van een Britse werknemer, die in Nederland bij Heineken B.V. is tewerkgesteld vestigen op grond van het bepaalde in artikel 10 van de EG-Verordening 1612/68 van de Raad van
15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (hierna Verordening 1612/68). Ten tijde van de aanvraag van eiseres bevatte de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994 geen bijzondere bepalingen waaruit
kon worden opgemaakt dat zij met gelegaliseerde en geverifieerde documenten diende aan te tonen dat zij ongehuwd is. Los daarvan dient de vraag of er tussen een Britse onderdaan en diens Nigeriaanse echtgenote een geldig huwelijk
tot stand is gekomen niet te worden beantwoord aan de hand van de beleidsregels ten aanzien van toelating van vreemdelingen maar aan de hand van het door Nederland bekrachtigde Verdrag van 14 maart 1978 inzake de voltrekking en
erkenning van de geldigheid van huwelijken (Trb. 1978, 137, in werking getreden op 1 mei 1991, Trb. 1991, 44). Op grond van artikel 5 van de Wet conflictenrecht huwelijk, bij welke wet uitvoering is gegeven aan genoemd verdrag, zal
een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de Staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is, of nadien rechtsgeldig is geworden, als zodanig worden erkend.
Voorts is eiseres van oordeel dat de gestelde eisen met betrekking tot legalisatie en inhoudelijke verificatie van de huwelijksakte als een oneigenlijke belemmering van het vrije verkeer van werknemers moet worden gezien, en reeds
om die reden als strijdig met het gemeenschapsrecht moeten worden beschouwd. Ingevolge de Richtlijn van de Raad van 15 oktober 1968 inzake de opheffing van de beperking van de verplaatsing en het verblijf van de werknemers van de
Lid-Staten en van hun familie binnen de Gemeenschap (EG-richtlijn 68/360), mogen door de Lid-Staten immers van de familieleden van EG-onderdanen (thans EU-onderdanen) bedoeld in artikel 10 van Verordening 1612/68, geen andere
documenten worden verlangd dan de in artikel 4 van de EG-richtlijn 68/360 genoemde.
Subsidiair stelt eiseres dat er in het beleid ten onrechte geen marge is ingebouwd voor die gevallen, waarin een vreemdeling uit een probleemland, zoals Nigeria, zich geen geverifieerde geboorteakte kan verschaffen, eenvoudigweg
omdat hun geboorte niet werd geregistreerd en daarvan geen akte is opgemaakt, terwijl er, naar het oordeel van de Minister van Buitenlandse Zaken geen althans onvoldoende onafhankelijke "objectieve bronnen" zijn om de juistheid van
de opgegeven en in een vele jaren na de geboorte opgemaakte Satutory Declaration of Age opgenomen geboortedatum te bevestigen. Het toelatingsbeleid kent geen regel die inhoudt dat vreemdelingen wier geboortedatum en plaats niet
behoorlijk zijn vast te stellen, om die reden niet voor toelating in aanmerking komen. Het ontbreken van de bereidheid van verweerder om te aanvaarden dat het in zeer veel zaken die betrekking hebben op probleemlanden gaat om
documenten die bij gebreke van afdoende verificatiebronnen volgens de maatstaven van Buitenlandse Zaken nimmer zullen kunnen worden gelegaliseerd, is in strijd met het bepaalde in artikel 4:2, tweede lid, Awb en wat betreft de
situatie na 1 december 1998 is de TBV 1998/27 strijdig met die wettelijke bepaling.
Het bestreden besluit is strijdig met het EG-verdrag, de wet, en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Voor zover de rechtbank ervan uit gaat dat er sprake is
van een rechtsgeldig tot stand gekomen huwelijk tussen eiseres en referent verzoekt eiseres de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in de zaak te voorzien.
Ten slotte dient verweerder de door eiseres geleden schade, inclusief die bestaande uit de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase, aan haar te vergoeden.