ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6641
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- H.J. Buijsman
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot uitzetting van verzoekster
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 mei 2000 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Liberiaanse vrouw, geboren in 1982, die een aanvraag om toelating als vluchteling had ingediend. De aanvraag werd op 1 mei 2000 door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen wegens niet-ontvankelijkheid. De verzoekster had op 26 april 2000 haar aanvraag ingediend, maar kreeg te horen dat zij de behandeling van een in te dienen bezwaarschrift niet in Nederland mocht afwachten. Na een eerdere intrekking van een verzoek om voorlopige voorziening, diende verzoekster op 9 mei 2000 een nieuw verzoek in om uitzetting te verbieden totdat op haar bezwaar was beslist.
De president van de rechtbank heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de noodzaak van een voorlopige voorziening beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag om toelating als vluchteling niet tijdig en zorgvuldig was behandeld door de verweerder, wat leidde tot de conclusie dat de aanvraag kennelijk ongegrond of niet-ontvankelijk was. De president heeft vastgesteld dat de termijn van 48 uur voor de behandeling van de aanvraag in het Aanmeldcentrum was overschreden, wat een schending van de zorgvuldigheidseisen inhield.
De rechtbank heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat de uitzetting van verzoekster achterwege moet blijven totdat vier weken na de beslissing op het bezwaar zijn verstreken. Tevens is de Staatssecretaris van Justitie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekster, die op ƒ 1420,-- zijn vastgesteld, en het griffierecht van ƒ 50,--. Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Buijsman en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.C. Korevaar als griffier. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.