ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6640

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/5657
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet

In deze zaak gaat het om een vreemdeling, geboren in 1946 met de Zuidafrikaanse nationaliteit, die op 24 april 2000 in bewaring is gesteld na een strafrechtelijke aanhouding op Schiphol, waar hij met een vals paspoort Nederland probeerde te verlaten. De Staatssecretaris van Justitie heeft op 19 mei 2000 aan de rechtbank gemeld dat de vreemdeling al vier weken in bewaring verblijft. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een beroep tegen de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft de zaak op 30 mei 2000 behandeld, waarbij de vreemdeling bijgestaan werd door zijn advocaat, mr. P.L.E.M. Krauth, en de Staatssecretaris van Justitie vertegenwoordigd was door N. van Mourik van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

De rechtbank oordeelt dat, hoewel de procedure en de uitvoering van de bewaring aan de wettelijke vereisten voldoen, de maatregel niet kan standhouden. De rechtbank is van mening dat het belang van de openbare orde de bewaring van de vreemdeling niet rechtvaardigt. De rechtbank wijst erop dat het strafbare feit waarvoor de vreemdeling wordt verdacht, namelijk het gebruikmaken van een vals paspoort, niet zonder meer gelijkgesteld kan worden met ernstiger vormen van strafbaar gedrag die een grotere inbreuk op de openbare orde vormen. Bovendien heeft de vreemdeling verklaard dat hij bereid is terug te keren naar Zuid-Afrika en dat hij pogingen heeft ondernomen om zijn echte paspoort naar Nederland te laten faxen.

De rechtbank concludeert dat de vreemdeling niet anders is dan duizenden andere uitgeprocedeerde asielzoekers die Nederland zonder reisdocument moeten verlaten. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond, heft de bewaring op met ingang van 30 mei 2000 en veroordeelt de Staatssecretaris in de proceskosten van ƒ 710,--. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 00/5657 VRWET Z CM
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 26 van de Vreemdelingenwet, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1946,
nationaliteit Zuidafrikaanse,
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel.
Namens de Staatssecretaris van Justitie is op 19 mei 2000 aan de rechtbank kennis gegeven dat de vreemdeling, die op 24 april 2000 in bewaring is gesteld en daartegen geen beroep heeft ingesteld, op 19 mei 2000 ongeveer vier weken
in bewaring verblijft.
Deze kennisgeving moet worden gelijkgesteld met een eerste door de vreemdeling ingesteld beroep tegen de maatregel van bewaring.
De vreemdeling is, bijgestaan door mr. P.L.E.M. Krauth, advocaat te Zwolle, op 11 30 mei 2000 ter zitting gehoord. Namens de vreemdeling heeft mr. Krauth verzocht de bewaring op te heffen.
Namens de Staatssecretaris van Justitie is N. van Mourik, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Zwolle, verschenen. Verweerder heeft de rechtbank verzocht de bewaring niet op te heffen.
R E C H T S O V E R W E G I N G E N
Het bevel tot bewaring van 24 april 2000, is gegeven in aansluiting op een strafrechtelijke aanhouding toen de vreemdeling met een vals paspoort via de luchthaven Schiphol Nederland trachtte te verlaten. Aan het bevel is ten
grondslag gelegd dat de uitzetting van de vreemdeling is gelast en dat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert, zoals nader in het bevel aangegeven (artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, Vw).
Hoewel de procedure leidend tot en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten, kan de maatregel de rechterlijke toetsing niet doorstaan.
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat het belang van de openbare orde de bewaring niet rechtvaardigt. Weliswaar was sprake van een strafbaar feit, terwijl de vreemdeling ter zitting desgevraagd aanvullend verklaarde
naar Amsterdam te zijn gereisd in verband met zijn bemoeienissen met een cocainetransport naar Zuid-Afrika, deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen de maatregel van bewaring niet. Het type strafbaar feit, waarvan de vreemdeling
in casu wordt verdacht, te weten het opzettelijk gebruikmaken van een (ver)vals(t) paspoort, valt niet zonder meer gelijk te schakelen met andere vormen van strafbaar gedrag dat uit een oogpunt van de openbare orde
vreemdelingrechtelijk gezien een ernstiger inbreuk vormt op de Nederlandse openbare orde. Ook het doel van de reis naar Europa, te weten cocainesmokkel, doet niet veronderstellen dat het de vreemdeling er om te doen was zich
illegaal in Nederland langdurig op te houden en zich daarmee schuldig te maken aan zogenoemd onttrekkingsgevaar. Ter zitting heeft de vreemdeling verklaard dat hij graag naar Zuid-Afrika wil terugkeren, dat hij inmiddels pogingen
heeft ondernomen om zijn echte paspoort naar Nederland te laten faxen en dat hij gemakkelijk aan geld kan komen voor zijn terugreis. Aan deze stellingen komt te meer betekenis toe, nu door verweerder niet aan de hand van
bewijsmateriaal gestaafd is gesteld, bijvoorbeeld door middel van een proces-verbaal van bevindingen van de KMAR, dat de vreemdeling niet, zoals hij ter zitting heeft verklaard, inderdaad vanaf Schiphol naar zijn land van herkomst,
Zuid-Afrika, poogde terug te reizen.
De omstandigheid dat de vreemdeling bij zijn poging Nederland te verlaten opzettelijk gebruik maakte van een (ver)vals(t) paspoort, respectievelijk zonder geldig reisdocument niet rechtsgeldig toelating tot een land kan verkrijgen
als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de Vw, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat de vreemdeling zich dusdoende schuldig maakte aan onttrekkingsgevaar. De onderhavige vreemdeling onderscheidt zich immers niet van
duizenden in Nederland uitgeprocedeerde asielzoekers, aan wie eveneens wordt
medegedeeld dat "zij Nederland dienen te verlaten op de wijze waarop zij zijn gekomen", hetgeen in de praktijk zoveel wil zeggen als de aanzegging Nederland zonder reisdocument te verlaten. Niet valt in te zien in welk opzicht de
onderhavige vreemdeling zich onderscheidt van genoemde categorie, die niet in bewaring wordt gesteld, en dat terwijl verweerder ermee bekend is dat deze categorie vreemdelingen wegens het niet hebben van een identiteitsdocument,
niet anders dan illegaal Nederland kan uitreizen.
Het beroep is derhalve gegrond, reden waarom de maatregel conform het daartoe strekkend verzoek, door de rechtbank op 30 mei 2000 is opgeheven.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- heft de bewaring met ingang van 30 mei 2000 op;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 710,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Aldus gewezen door mr. L.M. Rijksen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2000.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 31 mei 2000