ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6638
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot uitzetting naar Duitsland
In deze zaak heeft de president van de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 juli 2000 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Azerbaidjaanse vreemdeling, hierna verzoeker genoemd, die een asielaanvraag had ingediend. De verzoeker had op 4 december 1999 een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan, welke door de Staatssecretaris van Justitie op 7 april 2000 was afgewezen. De verzoeker verzocht de president om te bepalen dat zijn uitzetting naar Duitsland achterwege zou blijven totdat op zijn bezwaar was beslist. De president heeft de zaak openbaar behandeld op 16 juni 2000, waarbij zowel de verzoeker als de vertegenwoordiger van de verweerder aanwezig waren.
De president heeft in zijn overwegingen de relevante wetgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet, in acht genomen. Hij heeft vastgesteld dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van de verzoeker, aangezien deze eerder in Duitsland verbleef. De president heeft echter ook de zorgen van de verzoeker over de 'Sichere Drittstaatenregelung' in overweging genomen, die zou kunnen leiden tot onmiddellijke uitzetting zonder inhoudelijke beoordeling van zijn asielaanvraag.
De president concludeerde dat er onvoldoende duidelijkheid bestond over de toepasselijkheid van de 'Sichere Drittstaatenregelung' en het risico van schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Daarom heeft hij besloten dat de uitzetting van de verzoeker niet kon plaatsvinden totdat er een beslissing op het bezwaar was genomen. De president heeft de Staatssecretaris van Justitie veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker en de uitzetting opgeschort tot vier weken na de beslissing op het bezwaar.